In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2023 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 april 2023. Het beroep in cassatie was ingediend tegen nummer BK-ARN 21/01024. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet voldeed aan de eisen van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet de gronden van het beroep bevatte. De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 24 mei 2023 per aangetekende brief in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze brief is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, maar de belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Hierdoor heeft de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6:6 Awb, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de belanghebbende te veroordelen in de proceskosten. Het arrest is gewezen door vice-president M.E. van Hilten, met de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.