ECLI:NL:HR:2023:1121
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Vergoeding wettelijke rente in bestuursrechtelijke context met betrekking tot naheffingsaanslag omzetbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 augustus 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de vergoeding van wettelijke rente in het kader van een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de rentevergoeding die door de Ontvanger was toegekend, omdat deze te laat was uitbetaald. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar niet-ontvankelijk verklaard voor wat betreft de rentevergoeding, omdat tegen de ambtshalve vermindering van de betekeningskosten geen bezwaar en beroep openstond.
Het Gerechtshof had de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de Ontvanger verplicht om wettelijke rente te vergoeden over de periode waarin belanghebbende het geld niet had ontvangen. De Hoge Raad oordeelde echter dat de rentevergoeding was gevraagd in verband met een ambtshalve vermindering van de betekeningskosten, waartegen geen bezwaar en beroep openstond. Hierdoor was titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing. De Hoge Raad concludeerde dat de burgerlijke rechter bevoegd is om te oordelen over de juistheid van de rentevergoeding, en vernietigde de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, die terecht had geoordeeld dat er geen bezwaar en beroep openstond tegen de beslissing van de Ontvanger om rente te vergoeden.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2023.