ECLI:NL:HR:2023:1099

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
21/02307
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen in belastingzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 augustus 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door S. Önemli, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 april 2021, waarin het Hof oordeelde over verschillende belastingaanslagen en boetebeschikkingen die aan belanghebbende waren opgelegd over de jaren 2009 tot en met 2013. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze niet gegrond verklaard, waardoor de uitspraak van het Hof in stand bleef, behalve voor de boete die was opgelegd in verband met de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor 2013, die op 32 procent was vastgesteld. De Hoge Raad oordeelde dat deze boete op een kennelijke misslag berustte, aangezien de Inspecteur geen boete had opgelegd bij die aanslag.

Daarnaast heeft de Hoge Raad vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure, maar dit leidde niet tot een vergoeding voor immateriële schade, omdat belanghebbende hier niet om had verzocht. Voor de boetes die waren opgelegd bij de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de naheffingsaanslagen in de omzetbelasting, die elk meer dan € 1.000 belopen, heeft de Hoge Raad besloten om deze boetes met 5 procent te verminderen. Voor de boetebeschikkingen die minder dan € 1.000 belopen, werd geen verdere actie ondernomen, aangezien de enkele vaststelling van de schending van artikel 6, lid 1, EVRM voldoende werd geacht.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep in cassatie ongegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd voor zover deze betrekking had op de boete in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor 2013, en de boetes zoals vastgesteld door het Hof verminderd met 5 procent. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/02307
Datum18 augustus 2023
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 april 2021, nrs. 19/00440 tot en met 19/00451 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 17/3234 tot en met BRE 17/3243 en BRE 18/609 tot en met BRE 18/611) betreffende aan belanghebbende over de jaren 2009, 2010 en 2011 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, een aan belanghebbende over het jaar 2012 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013, de bij die belastingaanslagen gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente respectievelijk belastingrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door S. Önemli, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve bijgebrachte grond voor cassatie

Bij de in cassatie bestreden uitspraak heeft het Hof in de bij het Hof onder nummer 19/00448 geregistreerde zaak met betrekking tot de aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor 2013 de boete bepaald op 32 procent van de verschuldigde belasting. De stukken van het geding laten echter geen andere slotsom toe dan dat de Inspecteur bij die aanslag geen boete heeft opgelegd, zodat dit oordeel van het Hof op een kennelijke misslag berust. De bestreden uitspraak kan in zoverre niet in stand blijven.

4.Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure

4.1
In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 28 mei 2021. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding op van de redelijke termijn met minder dan zes maanden.
4.2
Wat betreft de opgelegde aanslagen, navorderingsaanslagen en naheffingsaanslagen, en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente leidt dit niet tot toekenning van een vergoeding voor immateriële schade, omdat belanghebbende daar niet om heeft verzocht.
4.3
Wat betreft de boetebeschikkingen die de Inspecteur heeft gegeven bij de aan belanghebbende over de jaren 2009, 2010 en 2011 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013, geldt het volgende. Deze boetes, zoals nader vastgesteld door het Hof, belopen elk meer dan € 1.000. De Hoge Raad ziet om die reden aanleiding om aan de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gevolgen te verbinden en zal de boetes, zoals nader vastgesteld door het Hof, verminderen met 5 procent. [2]
4.4
Wat betreft de boetebeschikkingen die de Inspecteur heeft gegeven bij de aan belanghebbende over de jaren 2009, 2010 en 2011 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, ziet de Hoge Raad geen aanleiding om aan de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gevolgen te verbinden. Omdat deze boetes, zoals nader vastgesteld door het Hof, elk minder belopen dan € 1.000, en deze cassatieprocedure niet kan leiden tot een verhoging van die boetes, is met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, lid 1, EVRM, de verdragsschending voldoende gecompenseerd. [3]

5.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof voor zover daarbij de boete met betrekking tot de aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor 2013 is bepaald op 32 procent van “de verschuldigde belasting”,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, voor zover deze betrekking heeft op de hoogte van de hiervoor in 4.3 bedoelde boetes, en
- vermindert de hiervoor in 4.3 bedoelde boetes, zoals nader vastgesteld door het Hof, elk met 5 procent.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2023.

Voetnoten

2.Vgl. HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0191, rechtsoverweging 4.2.3.
3.Vgl. HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0191, rechtsoverweging 4.2.3.