ECLI:NL:HR:2023:1047

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
23/00283
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over klachtprocedure Wvggz en Wkkgz met betrekking tot zorgmachtiging en beperkingen in vrijheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een klacht van betrokkene over de uitvoering van een zorgmachtiging door de zorgaanbieder. Betrokkene had een zorgmachtiging gekregen van de rechtbank Midden-Nederland, die hem verplichtte tot het ondergaan van zorg, waaronder het aanbrengen van beperkingen in zijn vrijheid om zijn eigen leven in te richten. Dit betrof onder andere het afsluiten van de watertoevoer op zijn kamer. Betrokkene diende een klacht in bij de Regionale Klachtencommissie Midden-Nederland, die deze klacht ongegrond verklaarde, omdat de commissie oordeelde dat de zorgaanbieder niet tekortgeschoten was in de uitvoering van de zorg.

Betrokkene ging in cassatie tegen de beschikking van de rechtbank, die hem niet-ontvankelijk verklaarde in zijn verzoek om een beslissing over de klacht. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de klacht onder de Wkkgz viel en niet onder de Wvggz. De Hoge Raad stelde vast dat de klacht van betrokkene wel degelijk betrekking had op de uitvoering van de zorgmachtiging en dat hij recht had op een beoordeling van zijn klacht door de rechtbank. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland en verwees de zaak terug voor verdere behandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de klachtprocedures onder de Wvggz en Wkkgz en de rechten van betrokkenen in zorgsituaties. De Hoge Raad bevestigde dat de zorgaanbieder de beslissing tot het afsluiten van de watertoevoer had genomen ter uitvoering van de zorgmachtiging, en dat betrokkene hiertegen een klacht kon indienen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/00283
Datum7 juli 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
verblijvende te [verblijfplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
[de zorgaanbieder],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de zorgaanbieder,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C16/544301/FZ RK 22-626 van de rechtbank Midden-Nederland van 26 oktober 2022.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De zorgaanbieder heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal in buitengewone dienst F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Midden-Nederland ter verdere afdoening.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 11 april 2022 heeft de rechtbank Midden-Nederland ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend voor de periode tot en met 11 oktober 2022. Deze machtiging omvatte verplichte zorg, onder meer in de vorm van het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten die tot gevolg hebben dat de betrokkene iets moet doen of nalaten (art. 3:2 lid 2, onder h, Wvggz). Betrokkene is op grond van deze zorgmachtiging opgenomen in een accommodatie van de zorgaanbieder.
(ii) Op 5 en 21 juli 2022 heeft de zorgverantwoordelijke aan klager zogenoemde beslissingsbrieven overhandigd, tot het verlenen van verplichte zorg ter uitvoering van de zorgmachtiging (art. 8:9 lid 2 Wvggz). De verplichte zorg bestond uit het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, namelijk het afsluiten van de watertoevoer op de kamer van betrokkene in de accommodatie.
(iii) Op 22 juli 2022 heeft betrokkene over (onder meer) deze maatregel een klacht ingediend (hierna: de klacht) bij de Regionale Klachtencommissie Midden-Nederland (hierna: de klachtencommissie).
(iv) De klachtencommissie heeft bij op 2 augustus 2022 op schrift gestelde beslissing de klacht opgevat als een bejegeningsklacht in de zin van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) en deze ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:
“De commissie constateert dat de klacht over het afsluiten van de watertoevoer van de douche is aangezegd op grond van de Wvggz, namelijk als beperking van de vrijheid van klager het eigen leven in te richten. Ter hoorzitting is toegelicht dat aanzegging op basis van een art. 8:9-brief heeft plaatsgevonden in het belang van klager.
Voor de toepassing van de Wvggz en de daarop berustende bepalingen moet er op grond van art. 1:1 lid 2 echter sprake zijn van ernstig nadeel. Hiervan is, met verwijzing naar vorengenoemd artikel geen sprake, er is immers voor klager geen sprake van het bestaan van of het aanzienlijk risico op de in dit artikel genoemde gevaren, als bijvoorbeeld levensgevaar, bedreiging of hinderlijk gedrag dat agressie van anderen oproept.
De commissie is op grond hiervan van oordeel dat deze klacht niet onder de werking van de Wvggz valt en zal de klacht als bejegeningsklacht in het kader van de Wkkgz behandelen.
De commissie overweegt dat, gelet op het langdurig en frequente onnodige gebruik dat klager maakt van water, er sprake is van een misbruik / verspilling en dat de beslissing van aangeklaagden om hiertegen een maatregel te nemen door de watertoevoer af te sluiten, onder de gegeven omstandigheden een redelijk te achten beslissing is. Het gedurende een hele nacht en dat meerdere nachten achtereen een douche met warm en of koud water aan te laten staan is als niet-normaal aan te merken. Een zodanig gebruik zal voor een weldenkend mens niet als normaal aangemerkt worden. Dat klager zich door het treffen van deze maatregel om het watergebruik tijdelijk af te sluiten onjuist bejegend heeft gevoeld doet hieraan niet af. Daarnaast hebben aangeklaagden klager wel laten voorzien van drinkwater en hem de mogelijkheid geboden om regelmatig van een douche op een andere kamer op een normale wijze gebruik te maken.
De commissie is van oordeel dat op grond hiervan aangeklaagden niet tekortgeschoten zijn in de uitvoering van de begeleiding en de zorg. (…)”
2.2
Betrokkene heeft de rechtbank op de voet van art. 10:7 lid 1 Wvggz verzocht een beslissing te nemen over de klacht. Betrokkene meent dat wel degelijk sprake van een klacht die onder de werking van de Wvggz valt. Hij heeft de rechtbank voorts verzocht om toekenning van een schadevergoeding ten laste van de zorgaanbieder.
2.3
De rechtbank [1] heeft betrokkene in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:
“3.2. Betrokkene verzet zich tegen het afsluiten van de watertoevoer op zijn kamer door [de zorgaanbieder]. Dit is door [de zorgaanbieder] aan betrokkene aangezegd op grond van de Wvggz, namelijk als de vorm van verplichte zorg die ziet op het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten. Naar de rechtbank begrijpt heeft de instelling dit gedaan, om op deze wijze betrokkene meer rechtsbescherming te bieden.
(…)
Niet tegen alle beslissingen van de klachtencommissie kan beroep bij de rechtbank ingesteld worden. Voor alle klachten die niet vallen onder de in art. 10:3 Wvggz genoemde klachtgronden, is de binnen de zorginstellingen geldende klachtenregeling op grond van de Wkkgz van toepassing. (…)
De rechtbank is – evenals de klachtencommissie, maar op andere gronden – van oordeel dat de klacht van betrokkene onder de Wkkgz valt en niet onder de Wvggz. Dit zit hem volgens de rechtbank niet zozeer in het ernstig nadeel, maar in het volgende.
De vorm van verplichte zorg die ziet op het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten heeft tot gevolg dat
betrokkene iets moet doen of nalaten. Het afsluiten van de watertoevoer in de kamer van betrokkene is geen doen of nalaten van betrokkene. Het is een actie van de instelling die ziet op de bejegening van betrokkene. De klacht dient daarom als bejegeningsklacht op grond van de Wkkgz behandeld te worden. Het feit dat [de zorgaanbieder] de klacht als een Wvggz-klacht heeft aangemerkt, om betrokkene meer rechtsbescherming te bieden, doet hier niet aan af. De rechtbank kan dus niet geadieerd worden.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het gedurende de hele nacht en dat meerdere nachten achtereen een douche met warm en of koud water aan laten staan in deze tijden van schaarste niet de bedoeling is. Dat de instelling de mogelijkheid moet hebben om in zo’n geval in te grijpen, staat wat de rechtbank betreft buiten kijf.”

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Onderdeel 2 van het middel betoogt dat de rechtbank betrokkene ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek, omdat een betrokkene in gevallen als hier aan de orde kan kiezen tussen de in de Wkkgz, respectievelijk de Wvggz geregelde klachtprocedures.
3.1.2
Het onderdeel faalt. Art. 10:3 Wvggz bevat een limitatieve opsomming van de gronden waarop in het kader van de klachtprocedure zoals geregeld in hoofdstuk 10 van de Wvggz kan worden geklaagd. Indien de klacht geen betrekking heeft op de nakoming van een verplichting of een beslissing op grond van een of meer van de in art. 10:3 Wvggz genoemde bepalingen, kan de betrokkene geen gebruik maken van die klachtprocedure. In dat geval staat de betrokkene dus alleen de klachtprocedure van de Wkkgz ter beschikking.
3.2.1
De onderdelen 1b-1d betogen dat de rechtbank betrokkene in zijn verzoek ontvankelijk had moeten achten omdat het afsluiten van de watertoevoer op de kamer van betrokkene valt onder verplichte zorg als bedoeld in art. 3:2 lid 2, aanhef en onder h, Wvggz, en de zorgaanbieder de daartoe strekkende beslissing heeft genomen ter uitvoering van de zorgmachtiging.
3.2.2
Een maatregel als hier aan de orde kan worden aangemerkt als het aanbrengen van een beperking in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg heeft dat de betrokkene iets moet doen of nalaten, als bedoeld in art. 3:2 lid 2, onder h, Wvggz. Een dergelijke maatregel is immers erop gericht te bewerkstelligen dat de betrokkene het gedrag dat de maatregel beoogt te voorkomen voortaan nalaat. Indien ook overigens aan de voorwaarden voor het verlenen van verplichte zorg is voldaan, kan derhalve op deze grond tot die maatregel worden besloten (vgl. de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.25-3.27).
3.2.3
Uit de vaststellingen van de rechtbank volgt dat de zorgaanbieder de beslissing tot het afsluiten van de watertoevoer naar de kamer van betrokkene heeft genomen onder toepassing van art. 8:9 Wvggz, dus ter uitvoering van de zorgmachtiging, en heeft aangemerkt als verplichte zorg in de zin van art. 3:2 lid 2, onder h, Wvggz. Over die beslissing kon betrokkene op grond van art. 10:3, aanhef en onder f, Wvggz een klacht indienen bij de klachtencommissie. Na de beslissing van de klachtencommissie kon betrokkene over de klacht het oordeel van de rechter vragen (art. 10:7 lid 1 Wvggz).
3.2.4
Dit betekent dat de onderdelen 1b-1d slagen. De bestreden beschikking kan niet in stand blijven en de rechtbank zal alsnog een oordeel moeten geven over de klacht.
3.3
Onderdeel 1a faalt op de gronden weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.4. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 26 oktober 2022;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.E. du Perron, C.H. Sieburgh, F.J.P. Lock en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
7 juli 2023.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland 26 oktober 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:4467.