ECLI:NL:HR:2023:1044

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
23/00289
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klachtprocedure onvrijwillige zorg en verzoek tot schadevergoeding in het kader van vrijwillig verblijf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een klacht van betrokkene over onvrijwillige zorg in het kader van zijn vrijwillig verblijf bij de Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg. Betrokkene, die op vrijwillige basis in een beschermde woonvorm verbleef, had een klacht ingediend bij de Klachtencommissie Onvrijwillige Zorg, omdat hij meende dat de maatregelen die tegen hem waren genomen, waaronder een gedeeltelijk terreinverbod, onvrijwillige zorg opleverden. De klachtencommissie verklaarde de klacht ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat de tekortkomingen in de procedure niet zwaarwegend genoeg waren. Betrokkene ging in cassatie tegen deze beslissing.

De Hoge Raad oordeelde dat de onderdelen van het cassatieberoep die gericht waren tegen de ongegrondverklaring van de klacht over het terreinverbod niet tot cassatie konden leiden, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht. Wat betreft de afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding, oordeelde de Hoge Raad dat betrokkene niet-ontvankelijk was in zijn cassatieberoep, omdat er wel degelijk hoger beroep openstond tegen de beslissing van de rechtbank. De Hoge Raad verklaarde betrokkene niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover dit betrekking had op de afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding, maar verwierp het beroep voor het overige.

Deze uitspraak benadrukt de procedurele aspecten van de Wet zorg en dwang en de mogelijkheden voor hoger beroep in dergelijke zaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/00289
Datum7 juli 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: C. Reijntjes-Wendenburg,
tegen
STICHTING LEGER DES HEILS WELSZIJNS- EN GEZONDHEIDSZORG,
gevestigd te Almere,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de zorgaanbieder,
advocaat: M.E. Bruning.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/16/545574 / FV RK 22-2228 van de rechtbank Midden-Nederland van 21 november 2022.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De zorgaanbieder heeft een verweerschrift tot referte ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep voor zover dit betrekking heeft op de beslissing van de rechtbank over de verzochte schadevergoeding. Voor het overige strekt de conclusie tot verwerping van het beroep.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Betrokkene woont op vrijwillige basis in een zogenoemde ‘cabin’ van de zorgaanbieder op een locatie waar een 24-uurs beschermde woonvorm wordt geboden voor mensen die kampen met een alcohol- en/of (soft)drugsverslaving, vaak in combinatie met psychische problemen. In verband met een oplopend conflict met een buurman is betrokkene bij wijze van ‘time-out’ overgebracht naar een andere locatie. Na terugkomst is betrokkene meegedeeld dat hij zich niet in de buurt van de woning van de buurman mocht begeven (hierna: het gedeeltelijke terreinverbod).
2.2
Betrokkene heeft op de voet van art. 55 Wzd een klacht ingediend bij de Klachtencommissie Onvrijwillige Zorg (hierna: de klachtencommissie) en om schadevergoeding verzocht, op de grond dat de hiervoor in 2.1 vermelde maatregelen onvrijwillige zorg opleveren als bedoeld in de art. 2 lid 1, onder b, en 10 Wzd en niet is voldaan aan de daarvoor geldende eisen.
2.3
De klachtencommissie heeft de klacht ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor het toekennen van schadevergoeding. De klachtencommissie heeft vastgesteld dat weliswaar niet aan alle formaliteiten was voldaan voor het verlenen van onvrijwillige zorg, maar heeft deze, vooral formele/administratieve, tekortkomingen onvoldoende zwaarwegend geoordeeld.
2.4
Betrokkene heeft op de voet van art. 56c Wzd een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend ter verkrijging van een beslissing over de klacht en daarbij onder verwijzing naar art. 44 Wzd verzocht om schadevergoeding door de zorgaanbieder. De rechtbank heeft de klacht ongegrond verklaard en het verzoek tot schadevergoeding afgewezen.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen de ongegrondverklaring van de klacht over het gedeeltelijke terreinverbod. Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.2
De onderdelen 2 en 3 zijn gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding. De rechtbank heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek op grond van art. 44 Wzd. Noch in deze bepaling, noch elders in de Wet zorg en dwang wordt hoger beroep tegen een beslissing op de voet van deze bepaling uitgesloten. Nu de regels inzake de verzoekschriftprocedure uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op een procedure ingevolge de Wet zorg en dwang aanvullend van toepassing zijn (zie art. 4a lid 1 Wzd), stond op grond van art. 358 lid 1 Rv hoger beroep open tegen de beslissing van de rechtbank op het verzoek tot schadevergoeding. Ingevolge art. 78 lid 6 RO is betrokkene daarom in zoverre niet ontvankelijk in zijn cassatieberoep. Op grond van art. 358 lid 2 Rv in verbinding met art. 340 Rv kan betrokkene alsnog hoger beroep instellen tegen de bestreden beschikking voor zover daarin op het verzoek tot schadevergoeding is beslist. [1]

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart betrokkene niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover dit ziet op de afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.E. du Perron, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
7 juli 2023.

Voetnoten

1.Vgl. voor art. 10:12 Wvggz onder meer HR 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1806, rov. 3.2.2.