Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
7 juli 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een klacht van betrokkene over onvrijwillige zorg in het kader van zijn vrijwillig verblijf bij de Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg. Betrokkene, die op vrijwillige basis in een beschermde woonvorm verbleef, had een klacht ingediend bij de Klachtencommissie Onvrijwillige Zorg, omdat hij meende dat de maatregelen die tegen hem waren genomen, waaronder een gedeeltelijk terreinverbod, onvrijwillige zorg opleverden. De klachtencommissie verklaarde de klacht ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat de tekortkomingen in de procedure niet zwaarwegend genoeg waren. Betrokkene ging in cassatie tegen deze beslissing.
De Hoge Raad oordeelde dat de onderdelen van het cassatieberoep die gericht waren tegen de ongegrondverklaring van de klacht over het terreinverbod niet tot cassatie konden leiden, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht. Wat betreft de afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding, oordeelde de Hoge Raad dat betrokkene niet-ontvankelijk was in zijn cassatieberoep, omdat er wel degelijk hoger beroep openstond tegen de beslissing van de rechtbank. De Hoge Raad verklaarde betrokkene niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover dit betrekking had op de afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding, maar verwierp het beroep voor het overige.
Deze uitspraak benadrukt de procedurele aspecten van de Wet zorg en dwang en de mogelijkheden voor hoger beroep in dergelijke zaken.