ECLI:NL:HR:2000:AC1816

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
112.109 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Haak
  • A. Bleichrodt
  • M. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 januari 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die was ingesteld tegen een betrokkene die in 1964 was geboren en woonachtig was in Nederland. Het Hof had eerder de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om een bedrag van tweeduizendvijfhonderd gulden aan de Staat te betalen, subsidiair zevenendertig dagen hechtenis. De Officier van Justitie had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Politierechter, maar het Hof had verzuimd om dit in zijn uitspraak te vermelden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat dit een kennelijke misslag was en heeft de bestreden uitspraak gelezen met herstel van deze misslag. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat artikel 450, eerste lid aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is op het aanwenden van rechtsmiddelen door het Openbaar Ministerie onjuist is. De Hoge Raad heeft het beroep van de betrokkene verworpen, omdat de middelen niet tot cassatie konden leiden en er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president H. Haak, samen met de raadsheren A. Bleichrodt en M. van Dorst, en is uitgesproken in aanwezigheid van griffier Bakker.

Uitspraak

11 januari 2000
Strafkamer
nr. 112.109 P
AB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 13 november 1998 op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te
[woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een beslissing van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage van 4 juli 1997 – de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van tweeduizendvijfhonderd gulden, subsidiair zevenendertig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr D. van der Landen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel strekt ten betoge dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het door de Officier van Justitie ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de Politierechter.
3.2. Ten gevolge van een kennelijke misslag is in het bestreden arrest, waarbij de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gedeeltelijk is toegewezen, onder het hoofd Procesgang niet vermeld dat naast de veroordeelde ook de Officier van Justitie hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Politierechter. De Hoge Raad leest het bestreden arrest met herstel van deze misslag.
3.3. Het middel, dat overigens uitgaat van de onjuiste opvatting dat art. 450, eerste lid aanhef en onder b, Sv niet van toepassing is op het aanwenden van rechtsmiddelen door het openbaar ministerie, mist derhalve feitelijke grondslag.
4. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101
aRO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Bleichrodt en Van Dorst, in bijzijn van de griffier Bakker, en uitgesproken op
11 januari 2000.