ECLI:NL:HR:2023:1021

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
21/04183
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rijden onder invloed van cannabis en de waarborgen bij bloedonderzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de verdachte die beschuldigd werd van het rijden onder invloed van cannabis, zoals vastgelegd in artikel 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). De centrale vraag was of voldaan was aan de strikte waarborgen voor bloedonderzoek, zoals voorgeschreven in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd dat het bloedmonster 'zo spoedig mogelijk' was bezorgd bij het laboratorium, aangezien er 11 dagen waren verstreken tussen de bloedafname en de ontvangst door het laboratorium in Mönchengladbach. Dit tijdsverloop kan niet zonder meer als 'zo spoedig mogelijk' worden aangemerkt. De Hoge Raad vernietigde het oordeel van het hof over deze kwestie en verwees de zaak terug naar het gerechtshof voor herbehandeling. In een ander aspect van de zaak oordeelde de Hoge Raad echter dat het hof correct had geoordeeld dat in een andere zaak, waar het bloedmonster 6 dagen na afname bij het NFI was ontvangen, de waarborg was nageleefd. De Hoge Raad bevestigde dat de strikte waarborgen ook van toepassing zijn op de opslag en transport van bloedmonsters, en dat deze waarborgen essentieel zijn voor de betrouwbaarheid van de resultaten van het bloedonderzoek.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04183
Datum4 juli 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 oktober 2021, nummer 21-003361-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.I. Takens en T.P.A.M. Wouters, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Juridisch kader

2.1.1
De tenlasteleggingen zijn toegesneden op artikel 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlasteleggingen en bewezenverklaringen voorkomende begrip ‘onderzoek’ is gebruikt in de betekenis die dat bestanddeel heeft in die bepaling.
2.1.2
Bij de beoordeling van de cassatiemiddelen zijn de volgende bepalingen – zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde – van belang.
- Artikel 8 lid 5 WVW 1994:
“Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.”
- Artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit):
“In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
b. bloedonderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder b, derde lid, onder b, of vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 27, tweede lid, onder b, van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 4, tweede lid, onder b, van de Spoorwegwet, artikel 41, tweede lid, onder b, van de Wet lokaal spoor of artikel 2.12, derde lid, onder b, van de Wet luchtvaart dat betrekking heeft op het gebruik van alcohol of een of meer van de in artikel 2 aangewezen stoffen.”
- Artikel 13 lid 1 Besluit:
“1. Bij de bloedafname (...) is een opsporingsambtenaar aanwezig, die:
(...)
d. ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid.”
- Artikel 7 lid 1 van de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Regeling):
“De methode voor de uitvoering van een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit voldoet aan de eisen, genoemd in bijlage 1 bij deze regeling.”
- Bijlage 1 horende bij de Regeling:
“De eisen aan de methode met behulp waarvan bloedonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit wordt verricht:
• Zo spoedig mogelijk na ontvangst door het laboratorium worden de twee buisjes bloed bevroren bewaard of, als dat niet mogelijk is, in de koelkast. [voetnoot: Een bewaartemperatuur bij ongeveer -20°C heeft de voorkeur.] Het bloedblok wordt liggend op het grootste oppervlak in de vriezer geplaatst om de kans op breuk van de bloedbuizen te minimaliseren.
• In geval van een tegenonderzoek op alcohol wordt het buisje bloed gekoeld getransporteerd. In geval van een tegenonderzoek op andere stoffen, al dan niet in combinatie met tegenonderzoek op alcohol, wordt het buisje bloed op droogijs of in een vriezer van ongeveer -20°C getransporteerd.”
2.2
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:567 onder meer het volgende overwogen:
“Betreft artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit een strikte waarborg?
2.5.1
Van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Deze waarborgen worden ook wel aangeduid als de strikte waarborgen.
2.5.2
De rechtspraak van de Hoge Raad houdt in dat tot deze waarborgen onder meer behoort het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit, dat inhoudt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit wordt of worden gezonden. (Vgl. HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684.)
2.6.1
In de cassatieschriftuur wordt naar voren gebracht dat, waar het gaat om het door de politie direct na de afname bewaren van het bloed en de verzending van het bloed, de werkwijze met ingang van 1 januari 2019 is veranderd en dat die werkwijze, zoals blijkt uit de vaststellingen van het hof, ook in deze zaak is gehanteerd. Sinds die datum wordt het afgenomen bloed tot aan het moment van transport naar het laboratorium opgeslagen in een vriezer bij -20 °C. Ook het transport vanaf de politie naar het laboratorium vindt met ingang van 1 maart 2019 plaats in een vriezer bij -20 °C. Door deze nieuwe manier van bewaren op het politiebureau en van vervoer naar het laboratorium doet zich, zo wordt naar voren gebracht, niet langer het risico van bederf voor en heeft een eventuele vertraging in de aflevering bij het laboratorium geen invloed op de juistheid en betrouwbaarheid van de resultaten van het bloedonderzoek.
2.6.2
In de cassatieschriftuur wordt de vraag gesteld of, gelet op wat is gesteld over de nieuwe praktijk van bewaren en transporteren, het onder 2.5.2 genoemde voorschrift dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium wordt of worden gezonden, nog steeds moet worden gerekend tot de strikte waarborgen. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Daarvoor is van belang dat er (vooralsnog) geen wettelijke voorschriften bestaan met betrekking tot de wijze van opslag van een bloedmonster op het politiebureau direct na de afname van bloed en de verzending naar het laboratorium. Dat ligt overigens anders voor de opslag van een bloedmonster in het laboratorium en het transport in verband met tegenonderzoek. Daarvoor gelden de (strikte) waarborgen die zijn neergelegd in Bijlage 1 bij de Regeling.
2.6.3
De wijze waarop het bloedmonster direct na de afname van bloed en tijdens het transport naar het laboratorium wordt bewaard en de consequenties van die bewaarwijze voor de frequentie waarmee verzending mogelijk is, zijn echter wel relevante omstandigheden bij de beantwoording van de vraag of de verzending van het buisje of de buisjes bloed ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden. Het onder 2.5.2 genoemde voorschrift dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium wordt of worden gezonden, strekt immers ertoe dat het risico op (gedeeltelijke) afbraak van alcohol, drugs of medicijnen na de bloedafname wordt geminimaliseerd. Als de rechter – aan de hand van de inhoud van het strafdossier of het verhandelde ter terechtzitting – vaststelt dat dit risico zo goed als afwezig is gelet op de wijze van bewaren op het politiebureau en van vervoer naar het laboratorium, staat de enkele omstandigheid dat het bloedmonster niet direct na de bloedafname is vervoerd naar het laboratorium, niet in de weg aan het oordeel dat de verzending ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden.”

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat in de zaak met parketnummer 96-196128-19 sprake is van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994.
3.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 14 tot en met 22.

4.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat in de zaak met parketnummer 96-086714-19 sprake is van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994. Het keert zich in dat verband tegen het oordeel van het hof dat de resultaten van het bloedonderzoek voor het bewijs kunnen worden gebruikt omdat is voldaan aan het voorschrift dat de bloedmonsters ‘zo spoedig mogelijk’ worden bezorgd bij het laboratorium als bedoeld in artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, (oud) Besluit.
4.2.1
Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 96-086714-19 overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat:
“hij op 10 november 2018 te Utrecht een personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 14 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.”
4.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal rijden onder invloed, genummerd PL0900-2018323734-1, gesloten op 22 december 2018 door [verbalisant 3], hoofdagent, en [verbalisant 4], agent van politie Eenheid Midden-Nederland, district Utrecht-Stad-West, voor zover inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Op 10 november 2018 zag ik dat de hierna genoemde persoon als bestuurder van een voertuig personenauto reed op voor het openbaar verkeer openstaande weg te Utrecht.
Met medewerking van de bestuurder heb ik hem de speekseltest afgenomen met behulp van een door de Minister aangewezen speekseltester. Als resultaat van deze test zag ik dat de speekseltest een indicatie aangaf voor de stof cannabis. Het resultaat van de speekseltest werd direct aan de verdachte meegedeeld. Dat resultaat leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.
De verdachte gaf mij op te zijn genaamd:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1994
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Geslacht: Man
Nationaliteit: Nederlandse
Adres: [a-straat 1]
Postcode plaats: [postcode] [plaats]
Op 10 november 2018 om 05:10 uur heeft de arts [betrokkene 1] in aanwezigheid van mij de verdachte bloed afgenomen conform Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.
Ik heb de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld, alsmede het bloedafnameformulier voorzien van een genummerde en op naam gestelde SIN-sticker “Analyse” met het nummer TAAV6026NL en SIN-sticker “Tegen Onderzoek” met het nummer TAAV6027NL.
Ik heb mij ervan vergewist dat de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer verzonden zijn naar het Labor Mönchengladbach te Maastricht.
2. Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten ‘Aanvraag ten behoeve van Toxicologisch onderzoek van bloed’, opgemaakt en ondertekend op 10 november 2018 door verbalisant [verbalisant 3], hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, district Utrecht-Stad-West, voor zover inhoudende:
In te vullen door het NFI:
Datum ontvangst: 16-11-18
3. Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten het deskundigenrapport genaamd “Rapport drugs in het verkeer”, opgemaakt en getekend op 6 december 2018 door drs. P.G.M. Zweipfenning, werkzaam als apotheker, toxicoloog en forensisch toxicoloog NRGD bij Labor Mönchengladbach te Maastricht, voor zover inhoudende:
Wijze ontvangst: Koerier/IPKD
Datum: 21.11.2018
Item(s):
SIN-nummer
Omschrijving
TAAV6026NL
Bloed van [verdachte]
TAAV6027NL
Bloed van [verdachte] (bestemd voor eventueel tegenonderzoek)
Het bloed wordt voor en na de analyse bewaard bij -20°C.
Tabel 1: Resultaten
Aangewezen stof
Meetbare stof
Grenswaarde bij enkelvoudig gebruik
Grenswaarde bij combinatie gebruik
Eindresultaat in bloed (TAAV6026NL)
Rapportage eenheid
cannabis
THC
3
1
14
microgram per liter
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte, genummerd P0900-2018323734-3 opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, gesloten en getekend op 10 november 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Verhoorder: heb je een voertuig bestuurd terwijl je alcohol, drugs en/of medicijnen had gebruikt?
Verdachte: ja.
Verhoorder: hoeveel drugs heb je de afgelopen 48 uur gebruikt?
Verdachte: twintig minuten voordat ik werd aangehouden een jointje. Eerder ook een jointje.”
4.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
“Vooropgesteld dient te worden dat van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid WVW 1994, slechts sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd.
Tot die waarborgen behoren onder meer het voorschrift van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit, dat ertoe strekt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Besluit wordt of worden gezonden. Indien bedoelde waarborg niet is nageleefd, leidt dat ertoe dat het resultaat van het verrichte onderzoek niet voor het bewijs mag worden gebezigd.
(...)
Overweging met betrekking tot het bewijs van het tenlastegelegde onder 96-086714-19
De raadsman heeft ook vrijspraak bepleit van dit tenlastegelegde feit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat ook in deze zaak sprake is van het niet naleven van de strikte waarborg uit artikel 13 van het Besluit waardoor er geen sprake is van een onderzoek in de zin van artikel 8, vijfde lid WVW. (...)
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde onder 96-086714-19 wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Voor zover het verweer betrekking heeft op het in artikel 13 van het Besluit bepaalde overweegt het hof – daarbij voortbouwend op hetgeen hiervoor over waarborgen en over artikel 13 van het Besluit is overwogen – als volgt.
Op basis van het proces-verbaal rijden onder invloed van 10 november 2018 stelt het hof vast dat de bloedmonsters op 10 november 2018 bij verdachte zijn afgenomen. Op basis van de door de advocaat-generaal voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting verstrekte formulier ‘Aanvraag ten behoeve van Toxicologisch onderzoek van bloed’ blijkt dat de bloedmonsters op 16 november 2018 zijn ontvangen door het NFI. Dit tijdsverloop van zes dagen kan naar het oordeel van het hof, anders dan het tijdsverloop in de zaak met parketnummer 96-019420-19, worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk’, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d van het Besluit. Het hof oordeelt dan ook dat de betreffende waarborg is nageleefd en er in zoverre sprake is van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, vijfde lid WVW 1994. Hiermee wordt het eerste verweer met betrekking tot het in artikel 13 van het Besluit bepaalde verworpen, van de raadsman verworpen.
(...)
Het hof is dan ook van oordeel dat er sprake is geweest van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, vijfde lid WVW.”
4.3.1
Het hof heeft vastgesteld dat de bloedmonsters op 10 november 2018 bij de verdachte zijn afgenomen en dat het NFI de bloedmonsters zes dagen na de bloedafname, op 16 november 2018, heeft ontvangen. Het hierop gebaseerde oordeel van het hof dat de bloedmonsters ‘zo spoedig mogelijk’ zijn bezorgd bij een laboratorium als bedoeld in artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, (oud) Besluit, te weten het NFI, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Het hof was, anders dan in de toelichting op het cassatiemiddel wordt betoogd, niet gehouden aan zijn oordeel vaststellingen ten grondslag te leggen over de wijze van vervoer van de bloedmonsters na ontvangst daarvan door het NFI. Uit het onder 2.2 weergegeven arrest volgt dat de strikte waarborg van zo spoedig mogelijke bezorging ziet op de wijze van opslag van buisjes met bloed op het politiebureau direct na de afname van bloed en de verzending naar het laboratorium, nu daarvoor geen wettelijke voorschriften bestaan. Dat ligt anders voor de opslag van buisjes met bloed in het laboratorium en het transport in verband met tegenonderzoek, waarvoor de (strikte) waarborgen die zijn neergelegd in Bijlage 1 bij de Regeling gelden. De eisen die in deze Bijlage worden gesteld “na ontvangst door het laboratorium” gelden ook als de buisjes met bloed door een ander laboratorium worden onderzocht dan het laboratorium dat die buisjes in ontvangst heeft genomen, en de betreffende buisjes om die reden zijn getransporteerd naar dat andere laboratorium. Die eisen gelden namelijk voor alle laboratoria die voor het bloedonderzoek en het tegenonderzoek worden ingeschakeld (vgl. Toelichting op de Regeling, Stcrt. 2017, 35121, p. 10).
4.3.2
Het cassatiemiddel faalt.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het in de zaak met parketnummer 96-196128-19 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 juli 2023.