ECLI:NL:HR:2022:951
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake socialezekerheidswetgeving
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, vertegenwoordigd door M.J. van Dam, tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 oktober 2021, nr. 20/1564 AOW. De Centrale Raad van Beroep had eerder een uitspraak gedaan over een besluit van de Rechtbank Gelderland (nr. 18/4987) betreffende de vaststelling van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving. De belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld en daarbij verschillende middelen voorgesteld. De Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en is openbaar uitgesproken op 24 juni 2022.