Uitspraak
wonende te [woonplaats],
kantoorhoudende te Rotterdam,
2.Uitgangspunten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
17 juni 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat was ingesteld door betrokkene, die een verzoek tot schadevergoeding had ingediend wegens overschrijding van de termijn waarbinnen de rechtbank na cassatie moest beslissen. De zaak betreft een vervolg op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 16 juli 2021, waarin de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank had vernietigd en de zaak had teruggewezen voor verdere behandeling.
Betrokkene had een klacht ingediend bij de klachtencommissie over de beslissing van de geneesheer-directeur om de zorg toe te wijzen aan GGZ Drenthe. De klachtencommissie verklaarde de klacht ongegrond, waarna betrokkene een verzoekschrift indiende bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde de klacht gedeeltelijk gegrond, maar wees het verzoek tot schadevergoeding af, omdat de termijnoverschrijding niet van dien aard was dat dit een schadevergoeding rechtvaardigde.
De Hoge Raad oordeelde dat op het verzoek tot schadevergoeding de regels van de Wvggz van toepassing zijn en dat hoger beroep openstond tegen de beslissing van de rechtbank. Hierdoor verklaarde de Hoge Raad betrokkene niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep voor zover dit gericht was tegen de afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding. De overige onderdelen van het beroep werden verworpen, waarbij de Hoge Raad geen verdere motivering hoefde te geven, omdat de vragen niet van belang waren voor de ontwikkeling van het recht.