ECLI:NL:HR:2022:891

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
22/00412
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep tegen beslissing op verzoek tot schadevergoeding in het kader van de Wvggz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat was ingesteld door betrokkene, die een verzoek tot schadevergoeding had ingediend wegens overschrijding van de termijn waarbinnen de rechtbank na cassatie moest beslissen. De zaak betreft een vervolg op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 16 juli 2021, waarin de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank had vernietigd en de zaak had teruggewezen voor verdere behandeling.

Betrokkene had een klacht ingediend bij de klachtencommissie over de beslissing van de geneesheer-directeur om de zorg toe te wijzen aan GGZ Drenthe. De klachtencommissie verklaarde de klacht ongegrond, waarna betrokkene een verzoekschrift indiende bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde de klacht gedeeltelijk gegrond, maar wees het verzoek tot schadevergoeding af, omdat de termijnoverschrijding niet van dien aard was dat dit een schadevergoeding rechtvaardigde.

De Hoge Raad oordeelde dat op het verzoek tot schadevergoeding de regels van de Wvggz van toepassing zijn en dat hoger beroep openstond tegen de beslissing van de rechtbank. Hierdoor verklaarde de Hoge Raad betrokkene niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep voor zover dit gericht was tegen de afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding. De overige onderdelen van het beroep werden verworpen, waarbij de Hoge Raad geen verdere motivering hoefde te geven, omdat de vragen niet van belang waren voor de ontwikkeling van het recht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/00412
Datum17 juni 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
[verweerster], in haar hoedanigheid van geneesheer-directeur van GGZ ANTES, behorend tot de PARNASSIA GROEP,
kantoorhoudende te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de geneesheer-directeur,
advocaat: M.E. Bruning.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
a. zijn beschikking van 16 juli 2021 in de zaak 21/00222, ECLI:NL:HR:2021:1162;
b. de beschikking na vernietiging en terugwijzing in de zaak C/10/602589/FA RK 20-6284 van de rechtbank Rotterdam van 8 november 2021.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht.
De geneesheer-directeur heeft een verweerschrift tot referte ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal in buitengewone dienst F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep voor zover dit betrekking heeft op de beslissing van de rechtbank over de verzochte schadevergoeding. Voor het overige strekt de conclusie tot verwerping van het beroep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten

2.1
Op 6 augustus 2020 heeft betrokkene op de voet van art. 10:3, aanhef en onder l, Wvggz een klacht ingediend bij de klachtencommissie over de beslissing van de geneesheer-directeur om de zorg ten aanzien van betrokkene toe te wijzen aan GGZ Drenthe.
2.2
De klachtencommissie heeft deze klacht ongegrond verklaard.
2.3
Betrokkene heeft vervolgens op de voet van art. 10:7 lid 1 Wvggz een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank ter verkrijging van een beslissing over de klacht.
2.4
Bij beschikking van 22 oktober 2020 heeft de rechtbank de klacht tegen de beslissing van de klachtencommissie gegrond verklaard voor het gedeelte dat ziet op de motivering van de beslissing en het meer of anders verzochte afgewezen.
2.5
De Hoge Raad heeft deze beschikking vernietigd en het geding teruggewezen ter verdere behandeling en beslissing. [1]
2.6
Tijdens het geding na cassatie heeft betrokkene schadevergoeding verzocht op de grond dat de rechtbank na de terugwijzing niet ‘speedily’ als bedoeld in art. 5 lid 4 EVRM heeft beslist.
2.7
De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard voor zover deze ziet op het motiveringsgebrek en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Zij heeft het verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de beslistermijn afgewezen op de gronden dat, hoewel verzoeker kan worden toegegeven dat de rechtbank niet de nodige voortvarendheid heeft betracht, de termijnoverschrijding niet van dien aard is dat dit een schadevergoeding zou rechtvaardigen, en dat betrokkene ook niet heeft onderbouwd waaruit zijn schade heeft bestaan. [2]

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt dat de afwijzing van de verzochte schadevergoeding wegens overschrijding van de beslistermijn onjuist is, althans onbegrijpelijk gemotiveerd, in het licht van art. 5 leden 4 en 5 EVRM en art. 10:12 lid 3 Wvggz.
3.2
Op het verzoek van betrokkene tot schadevergoeding op de grond dat de rechtbank na terugwijzing niet ‘speedily’ als bedoeld in art. 5 lid 4 EVRM heeft beslist, is art. 10:12 lid 3 Wvggz van toepassing. Hoger beroep tegen een beslissing op de voet van deze bepaling wordt in de Wvggz niet uitgesloten. Nu de regels inzake de verzoekschriftprocedure uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op een procedure ingevolge de Wvggz aanvullend van toepassing zijn, stond op grond van art. 358 lid 1 Rv hoger beroep open tegen de beslissing van de rechtbank op het verzoek tot schadevergoeding. Ingevolge art. 78 lid 6 RO is betrokkene dan ook niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep voor zover dat is gericht tegen de afwijzing van dit verzoek tot schadevergoeding. [3]
3.3
Onderdeel 2 kan niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep voor zover dat is gericht tegen de beslissing tot afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, A.E.B. ter Heide en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
17 juni 2022.

Voetnoten

1.HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1162.
2.Rechtbank Rotterdam 8 november 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:10861.
3.HR 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1806, rov. 3.2.2.