ECLI:NL:HR:2022:774
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdige betaling van griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 november 2021, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 26 maart 2021 werd behandeld. De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld.
De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 16 februari 2022 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor deze betaling. Ondanks dat de brief op het juiste adres was afgeleverd, is het griffierecht niet voldaan. Op 21 maart 2022 heeft de griffier belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. Belanghebbende heeft op 15 april 2022 een verzoek ingediend om vrijstelling van het griffierecht, maar dit verzoek werd niet tijdig gedaan.
De Hoge Raad oordeelde dat belanghebbende niet aan de voorwaarden voor betalingsonmacht voldeed en dat er geen eerdere verzoeken om betalingsonmacht waren ingediend. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 27 mei 2022.