ECLI:NL:HR:2022:774

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
27 mei 2022
Zaaknummer
21/05430
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdige betaling van griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 november 2021, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 26 maart 2021 werd behandeld. De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld.

De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 16 februari 2022 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor deze betaling. Ondanks dat de brief op het juiste adres was afgeleverd, is het griffierecht niet voldaan. Op 21 maart 2022 heeft de griffier belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. Belanghebbende heeft op 15 april 2022 een verzoek ingediend om vrijstelling van het griffierecht, maar dit verzoek werd niet tijdig gedaan.

De Hoge Raad oordeelde dat belanghebbende niet aan de voorwaarden voor betalingsonmacht voldeed en dat er geen eerdere verzoeken om betalingsonmacht waren ingediend. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 27 mei 2022.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/05430
Datum27 mei 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de RAAD VAN BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 november 2021, nr. 20/02006 AOW-V op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 maart 2021.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 16 februari 2022 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft op 21 maart 2022 een bericht in het digitaal dossier van belanghebbende geplaatst waarbij belanghebbende in de gelegenheid is gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. In een op 15 april 2022 via het webportaal van de Hoge Raad ontvangen reactie heeft belanghebbende alsnog een verzoek ingediend om te worden vrijgesteld van de heffing van griffierecht. Daarmee heeft belanghebbende niet voor het einde van de gestelde betalingstermijn aan de griffier kenbaar gemaakt dat hij voldoet aan het criterium voor betalingsonmacht zoals weergegeven in onderdeel 2.3.3 van het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2015, nr. 14/05176, ECLI:NL:HR:2015:354. Van een eerder bij de Hoge Raad ingediend beroep op betalingsonmacht, zoals door belanghebbende gesteld, is niet gebleken.
Hetgeen belanghebbende in de op 15 april 2022 ontvangen reactie voor het overige aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2022.