ECLI:NL:HR:2022:773

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
27 mei 2022
Zaaknummer
22/00213
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 22 november 2021, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 18 augustus 2021 werd behandeld. De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Rechtbank had op 22 november 2021 een afschrift van de uitspraak aangetekend aan partijen verzonden. Het beroepschrift in cassatie is echter pas op 21 januari 2022 door de Hoge Raad ontvangen, wat betekent dat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. Deze termijn eindigde op 3 januari 2022. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende vervolgens in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de termijn was overschreden, maar belanghebbende heeft hier geen gebruik van gemaakt. Hierdoor heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en het arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/00213
Datum27 mei 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 22 november 2021, nrs. HAA 21/2608 en 21/2609 V [1] op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 18 augustus 2021.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Rechtbank heeft op de uitspraak van de Rechtbank aangetekend dat een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen is verzonden op 22 november 2021. Het beroepschrift in cassatie is op 21 januari 2022 via het webportaal door de Hoge Raad ontvangen.
Het beroepschrift in cassatie is dus niet ingediend binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in dit geval eindigde op 3 januari 2022.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 14 maart 2022 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt.
Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie nietontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2022.