Op 22 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een verzetzaak van opposante [X], vertegenwoordigd door gemachtigde [A]. De zaak betreft een verzet tegen de niet-ontvankelijk verklaring van eerder ingediend beroep tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die betrekking hebben op navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2015 en 2016. De rechtbank had eerder op 18 augustus 2021 de beroepen niet-ontvankelijk verklaard, omdat opposante geen schriftelijke machtiging had overgelegd.
In het verzet heeft opposante gesteld dat zij de schriftelijke machtiging had opgestuurd en dat zij ervan uitging dat deze was aangekomen, omdat zij hierover niets meer van de rechtbank had vernomen. Bij het verzetschrift heeft zij een kopie van een getekende volmacht met dagtekening 1 maart 2021 overgelegd. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat zij op 23 augustus 2021 een verzoek heeft gedaan aan opposante om bewijs van verzending van de machtiging te overleggen, maar dat opposante hierop niet heeft gereageerd.
De rechtbank heeft in haar overwegingen geconcludeerd dat er geen bewijs is dat het niet indienen van de schriftelijke machtiging opposante niet kan worden aangerekend. Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat de eerdere niet-ontvankelijk verklaring terecht was en dat het verzet ongegrond is. De uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, in aanwezigheid van griffier M. van der Elst, en is openbaar uitgesproken op 22 november 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.