2.2.1Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
“De verdachte beheerst de Nederlandse taal niet of onvoldoende. Daarom vindt het onderzoek plaats met bijstand van M. Orzechowska, zijnde een in het register als bedoeld in artikel 2 van de Wet beëdigde tolken en vertalers ingeschreven tolk in de Poolse taal met Wbtv-nummer 4173. Hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen is waar dat is verzocht door verdachte door de tolk vertaald.
(...)
De verdachte reageert, desgevraagd:
Ik kan een beetje Nederlands. Als het nodig is, dan zal ik de tolk vragen om mij te helpen. Ik woon bij mijn moeder aan de [a-straat 1] in [plaats]. Daar mag de post van justitie naar toegestuurd worden.
De advocaat-generaal voert het woord:
Ik wil graag eerst de ontvankelijkheid van verdachte in het hoger beroep aan de orde stellen.
Verdachte is op 12 februari 2019 bij verstek veroordeeld. De mededeling uitspraak is vervolgens op 18 april 2019 uitgereikt aan een gemachtigde, waarbij de machtiging is ingevuld en ondertekend door verdachte. Dat geldt wat mij betreft als een betekening in persoon. Ook later heeft er nog een uitreiking aan verdachte in persoon plaatsgevonden. Verdachte heeft pas op 26 juli 2019, dus niet binnen twee weken na de uitreiking, hoger beroep ingesteld. Dit brengt mee dat verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep.
De raadsheer deelt mee dat aan verdachte de dagvaarding voor de zitting van 12 februari 2019 niet in persoon is uitgereikt, maar dat de mededeling uitspraak vervolgens wel aan verdachte zelf is uitgereikt. De mededeling uitspraak is op 18 april 2019 uitgereikt aan een schriftelijk gemachtigde en op 11 juli 2019 aan verdachte in persoon uit handen van de politie op het politiebureau in Almere. Dit betekent dat verdachte in het voor hem meest gunstige scenario uiterlijk 25 juli 2019 hoger beroep had moeten instellen. Verdachte heeft op 26 juli 2019 hoger beroep ingesteld. Mogelijk is sprake van een verontschuldigbare termijnoverschrijding.
Op vragen van de raadsheer verklaart verdachte:
Ik heb inderdaad een brief van de politie gekregen, maar ik wist niet wat er in stond. Het was voor mij de eerste keer dat ik een vonnis kreeg. Ik ben met de brief van de politie naar een advocaat gegaan.
Ik heb geen correspondentie van mijn huisgenoot gekregen. Mijn toenmalige partner verzuimde de correspondentie aan mij te geven en daardoor liep het allemaal een beetje spaak.
Ik hoorde pas bij de politie dat ik met die brief naar een advocaat moest gaan om hoger beroep in te stellen.
U vraagt waarom ik niet eerder hoger beroep heb ingesteld. Ik kon de brief niet lezen, dus ik besefte niet dat de termijn zou verstrijken. Ik had een afspraak gemaakt met de advocaat, maar dat was blijkbaar te laat. Ik wist ook niet dat de termijn zo strikt was. Ik spreek een beetje Nederlands, maar ik kan het niet lezen. Dat geldt al helemaal voor juridische taal.
U houdt mij voor dat ook veel Nederlanders moeite hebben met juridische termen. U houdt mij voor dat de termijnen heel strikt zijn en dat slechts een uitzondering wordt gemaakt als er sprake is van heel bijzondere omstandigheden. U vraagt of er sprake was van bijzondere omstandigheden waardoor ik niet in de gelegenheid was om tijdig hoger beroep in te stellen. Nee, het was gewoon onwetendheid.
De raadsvrouw voert aan:
Het standpunt van de verdediging is dat sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding. Cliënt heeft vandaag ook gezegd dat hij het niet wist. Ik was op 26 juli 2019 bij hem in de PI. Ik heb toen meteen mijn secretaresse gebeld om te vragen of zij hoger beroep wilde instellen. Dat is toen ook gebeurd. Cliënt spreekt en leest geen Nederlands. Ik meen dat de mededeling uitspraak niet alleen in het Nederlands mocht worden uitgereikt, maar dat daarbij ook een vertaling aan hem had moeten worden verstrekt. Ik heb in het dossier geen vertaling aangetroffen. In een andere uitspraak van de Hoge Raad met ecli-nummer 2020:770 speelde hetzelfde. In die zaak ging het ook om een verdachte die de Nederlandse taal niet beheerste. In die zaak overweegt de Hoge Raad dat er weliswaar een vertaling van de dagvaarding is uitgegaan, maar dat dit onvoldoende is om te oordelen dat verdachte wist dat de zitting speelde en dat dus de termijnen zijn gaan lopen. Ik meen dat hier sprake is van eenzelfde situatie.
De advocaat-generaal reageert:
Het is niet de vraag of verdachte iets te verwijten valt. Er is inderdaad een uitreiking geweest op 11 juli 2019, maar er is ook op 18 april 2019 een uitreiking geweest. Verdachtes handtekening staat op die machtiging. Daar was ook al duidelijk dat er een stuk opgehaald moest worden. Dan is er vervolgens op 11 juli 2019 opnieuw een uitreiking. Het is dan ook aan verdachte om in actie te komen. Hij weet ook dat hij is gehoord door de politie. Het is ook niet de eerste keer dat verdachte met politie en justitie in contact is gekomen. Hij weet dat er regels zijn waaraan je je te houden hebt. Ik vraag daarom om het niet-ontvankelijk verklaren van verdachte in het hoger beroep.
De raadsvrouw reageert:
Er hadden zich allerlei omstandigheden kunnen voordoen, maar dan had verdachte wel moeten weten wat het belang was van het tijdig instellen van hoger beroep. Er had een vertaling aan verdachte moeten worden verstrekt.”
2.2.2Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
“Het is een bijzondere zaak. Verdachte woont al jaren in Nederland en heeft ook een eigen bedrijf in Nederland. Hij heeft een rol in de Nederlandse samenleving verworven. Er zijn diverse momenten geweest waarop stukken van deze strafzaak zijn uitgereikt. In het bijzonder kijk ik daarbij naar 11 juli 2019. Op die dag heeft verdachte de mededeling uitspraak uit handen van de politie uitgereikt gekregen met daarbij de mededeling dat hij met de brief naar de advocaat moet gaan. Verdachte heeft niet direct actie ondernomen. In die zin is verdachte niet anders dan andere burgers die ook niet altijd bekend zijn met de striktheid van de termijnen en de juridische termen ook niet altijd helemaal snappen. Verdachte heeft vervolgens langer dan veertien dagen gewacht met het inschakelen van een advocaat. Dat verdachte niet wist wat het belang was van de termijn maakt niet dat sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding. Deze termijnen zijn strikt en dat moet ook in verband met de rechtszekerheid. Verdachte woonde al jaren in Nederland. Hij heeft de brief uit handen van de politie gehad en daarnaast hebben uitreikingen aan een huisgenoot en een gemachtigde plaatsgevonden.
Het voorgaande brengt mee dat verdachte gedurende veertien dagen na 11 juli 2019 hoger beroep kon instellen. Verdachte heeft pas na het verstrijken van die termijn hoger beroep ingesteld. Hij is te laat, er is geen sprake van een verontschuldigbare termijnoverschrijding en verdachte is dus niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Dit betekent dat er geen inhoudelijke behandeling zal plaatsvinden. De beslissing van de eerste rechter staat hiermee ook vast. U krijgt nog bericht van de tenuitvoerlegging van de straf.
Het hof verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep.”