ECLI:NL:HR:2022:750
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake inkomstenbelasting en boetebeschikking
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 31 augustus 2021, nr. BK-21/00090, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 20/2138). De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2016, alsook de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente en de boetebeschikking.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en de klachten over de uitspraak van het Hof in overweging genomen. De procureurgeneraal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen. Uiteindelijk kwam de Hoge Raad tot de conclusie dat het cassatieberoep duidelijk niet kon slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 20 mei 2022, en het arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.