Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
14 juni 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 maart 2021. De verdachte, geboren in 1988, was aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling, omdat hij met zijn scooter stoptekens negeerde en op een verbalisant inreed. De verdediging stelde dat er geen voorwaardelijk opzet was en dat de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet voldoende was onderbouwd.
De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel kwam, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren M.J. Borgers en T. Kooijmans, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.