ECLI:NL:HR:2022:669
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake aanslagen zuiveringsheffing en watersysteemheffing
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 6 oktober 2020. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de aan hem opgelegde aanslagen in de zuiveringsheffing en watersysteemheffing voor het jaar 2018 door het Hoogheemraadschap van Delfland. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, die de aanslagen had bevestigd.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof. Het was niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad was dat het beroep in cassatie ongegrond werd verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.