ECLI:NL:HR:2022:665

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
21/04036
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag kansspelbelasting en kenmerken van internetkansspelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een naheffingsaanslag in de kansspelbelasting die was opgelegd aan [X] B.V. De naheffingsaanslag betrof het tijdvak van 1 november 2008 tot en met 31 maart 2011. De belanghebbende, vertegenwoordigd door F.M.M. Duynstee, had in hoger beroep betoogd dat het spel dat zij aanbiedt, moet worden aangemerkt als een internetkansspel, waardoor de naheffingsaanslag anders berekend had moeten worden. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], had een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof Amsterdam terecht had geoordeeld dat het spel niet voldoet aan de kenmerken van een internetkansspel zoals gedefinieerd in de Wet op de kansspelbelasting. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat de kenmerken van snelle opvolging van spelen en actieve rol van de speler niet aanwezig zijn in het spel van de belanghebbende. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/04036
Datum29 april 2022
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 17 augustus 2021, nr. 18/00566 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 15/3338) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de kansspelbelasting over het tijdvak 1 november 2008 tot en met 31 maart 2011.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door F.M.M. Duynstee, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1
Tegen betaling vooraf van een jaarcontributie kunnen toekomstige klanten van belanghebbende ‘[pashouder]’ worden. De [pashouder] heeft toegang tot een website waarop belanghebbende een assortiment van producten aanbiedt. In 2006 heeft belanghebbende een [spel] (hierna: het Spel) geïntroduceerd. Ten behoeve van het Spel, dat uit twee delen bestaat, kent belanghebbende bij de aanschaf van producten via haar website zogenoemde winkansen toe. De [pashouder] die over deze winkansen beschikt, geen betalingsachterstand heeft en zijn lidmaatschap niet heeft opgezegd, kan aan het Spel deelnemen.
2.2
In het kader van het Spel stelt belanghebbende geldprijzen beschikbaar. [pashouders] die in een voorafgaande periode via de website van belanghebbende een aankoop hebben gedaan, komen door een gewogen loting van het aantal door hen verworven winkansen in aanmerking voor selectie als kandidaat-winnaar in het eerste deel van het Spel. De namen van de geselecteerde kandidaat-winnaars en de beschikbare prijzen worden via de website bekend gemaakt. De kandidaat-winnaar die als eerste op de website een ‘claimbutton’ aanklikt, wint de prijs. Claimt geen van de geselecteerde kandidaat-winnaars binnen drie dagen de prijs, dan verdwijnt deze van de website om later in een tweede deel van het Spel weer aangeboden te worden.
2.3
Belanghebbende heeft op de prijzen die zijn uitgekeerd in de periode 1 november 2008 tot en met 31 maart 2011 geen kansspelbelasting ingehouden. Daarom is aan haar de naheffingsaanslag opgelegd, waarbij voor de berekening van de verschuldigde belasting het totaalbedrag aan uitgekeerde prijzen is gebruteerd (artikel 5, lid 2, Wet op de kansspelbelasting (hierna: Wet KSB)). De naheffingsaanslag berust op het standpunt dat het Spel moet worden aangemerkt als een binnenlands kansspel (niet zijnde een kansspel dat via het internet wordt gespeeld) als bedoeld in artikel 1, lid 1, aanhef en letter c, Wet KSB.
2.4
Belanghebbende heeft in hoger beroep betoogd dat het Spel moet worden aangemerkt als een binnenlands kansspel dat via het internet wordt gespeeld als bedoeld in artikel 1, lid 1, aanhef en letter b, Wet KSB, zodat de naheffingsaanslag had moeten worden berekend over het verschil tussen de inzetten en de ter beschikking gestelde prijzen (artikel 3, lid 1, aanhef en letter a, Wet KSB) waarbij de door de deelnemers betaalde contributie als inzet moet worden aangemerkt.

3.Beoordeling van de middelen

3.1
De middelen zijn gericht tegen de verwerping van het hiervoor in 2.4 weergegeven betoog.
3.2
Het Hof heeft uit de wetsgeschiedenis afgeleid dat, teneinde te beoordelen of het Spel een spel is als bedoeld in artikel 1, lid 1, aanhef en letter b, Wet KSB (hierna ook: internetkansspel), getoetst moet worden of het wordt gespeeld door middel van een door de speler via internet in werking gesteld elektronisch proces waarbij de kansbepaling onmiddellijk of vrijwel onmiddellijk na het in werking stellen van het spelproces geschiedt. Daarbij heeft het Hof ook tot uitgangspunt genomen dat internetkansspelen zich volgens de wetgever van traditionele kansspelen onderscheiden door de omstandigheid dat bij internetkansspelen sprake is van een snelle opvolging van achtereenvolgende spelen, het heen en weer gaan van inzetten en uitkeringen, en een actieve rol van de speler.
3.3
Het door het Hof gehanteerde toetsingskader vindt steun in de wetsgeschiedenis en is juist.
3.4
Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat het Spel niet de in de slotzin van 3.2 weergegeven kenmerken heeft. Dat oordeel berust op de aan het Hof voorbehouden beoordeling van de feiten. Het is niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd. Het eerste middel faalt.
3.5
Het tweede middel kan evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van dit middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3.6
Het beroep in cassatie moet ongegrond worden verklaard.

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2022.