In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het hof. De verweerder, wonende te [woonplaats], heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld door de advocaten van beide partijen, waarbij de conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten, waaronder die van 15 september 2017 en 21 januari 2020, voor het verloop van het geding tot dusver.
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerder zijn begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.M. Wattendorff, als voorzitter, A.E.B. ter Heide en F.R. Salomons, en openbaar uitgesproken door H.M. Wattendorff op 22 april 2022.