3.5 Het hof is niet ingegaan op het door [eiser] bij faxbrieven van 16 en 22 augustus 2006 gedane verzoek de uitspraak aan te houden, tegen welk verzoek [verweerder] bij faxbrief van 22 augustus 2006 bezwaar had gemaakt, waartoe het hof overwoog dat reeds arrest was bepaald en, bij gebreke van toestemming van de wederpartij, niet op het enkele verzoek van [eiser] van die beslissing kan worden teruggekomen. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bekrachtigd en de vordering van [eiser] zoals gewijzigd in hoger beroep afgewezen. Het hof heeft daartoe samengevat het volgende overwogen.
(a) De verdelingsovereenkomst kan uitsluitend een rechtsgeldige titel voor "de overdracht" van het schilderij aan [eiser] hebben opgeleverd indien het schilderij destijds rechtens tot de gemeenschap tussen [eiser] en [betrokkene 1] dan wel [A] behoorde (rov. 4.12).
(b) Uit het - door [eiser] ter adstructie van zijn stellingen aangevoerde - enkele meegeven van het schilderij door [verweerder] aan [betrokkene 1] met het oog op een mogelijke verkoop aan een derde en de notitie van [betrokkene 1] op het ontvangstbewijs ("€ 215.000,- % (10%)") volgt evenwel niet dat [verweerder] het schilderij aan [A] heeft verkocht (en geleverd) en evenmin dat [A], nadat zij van [verweerder] een last tot verkoop had ontvangen, dit schilderij aan zichzelf heeft verkocht (en geleverd). [Eiser] heeft geen andere feiten gesteld waaruit, bij bewezenverklaring, kan volgen dat [A] dan wel [betrokkene 1] van [verweerder] de eigendom van het schilderij heeft verkregen zodat de stelling dat dit wel het geval is, reeds bij gebreke van voldoende steun in de feiten faalt (rov. 4.13 en 4.14).
(c) Het moet ervoor worden gehouden dat de eigendom van de Koekkoek bij [verweerder] is gebleven, zodat [A] dan wel [betrokkene 1] het schilderij niet zonder instemming van [verweerder] in de gemeenschap met [eiser] heeft kunnen inbrengen. Er zijn geen feiten gesteld of gebleken waaruit de instemming van [verweerder] met het in die gemeenschap brengen kan volgen, zodat het schilderij daartoe niet is gaan behoren. Dit heeft tot gevolg dat de overeenkomst tot verdeling van die gemeenschap geen rechtsgeldige titel voor overdracht van het schilderij aan [eiser] heeft opgeleverd. De uitvoering van de overeenkomst door de terhandstelling van het schilderij aan [eiser] heeft derhalve niet de eigendomsverkrijging van het schilderij door [eiser] tot gevolg gehad (rov. 4.15).
(d) Het betoog van [eiser] dat de verdelingsovereenkomst heeft gestrekt tot inbetalinggeving van de Koekkoek, kan niet de overdracht daarvan aan [eiser] tot gevolg hebben gehad, reeds omdat de schuld tot betaling waarvan het schilderij in deze redenering strekte (de schuld van [A] aan [eiser] wegens de verkoop en levering van diens aandeel in het schilderij aan [verweerder]) aan [eiser] destijds onbekend was, zodat de overeenkomst daarop niet kán hebben gezien en voorts het bestaan van een andere schuld aan [eiser] is gesteld noch gebleken. De verdelingsovereenkomst kan derhalve ook in zoverre geen titel voor overdracht hebben opgeleverd. Het al dan niet hebben bestaan van een natuurlijke verbintenis van [A] althans [betrokkene 1] jegens [eiser] maakt dit een en ander niet anders (rov. 4.17).
(e) Voor conversie van de aan de overdracht aan [eiser] ten grondslag liggende overeenkomst (zodanig dat deze wel een titel voor die overdracht oplevert) door toepassing van art. 3:42 BW zoals door [eiser] betoogd, bestaat geen grond reeds omdat uit de stellingen van [eiser] niet volgt dat hij, indien hij ten aanzien van het schilderij van de verdelingsovereenkomst zou hebben afgezien wegens de ongeldigheid daarvan, met [verweerder] als eigenaar daarvan een andere, wél geldige overeenkomst strekkende tot de overdracht van het schilderij aan hemzelf zou zijn aangegaan. Het ligt ook geenszins voor de hand dat een zodanige andere overeenkomst zou zijn aangegaan (rov. 4.18).
(f) Feiten op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat [verweerder] [betrokkene 1] heeft gemachtigd tot overdracht van het schilderij aan [eiser], zodat [betrokkene 1] bevoegd was daarover te beschikken, onafhankelijk van de overeenkomst tot verdeling, zijn niet of niet in voldoende mate gesteld of gebleken, zodat evenmin langs die weg een rechtsgeldige overdracht kan worden aangenomen (rov. 4.19).
(g) Een beroep op bescherming van art. 3:86 BW kan [eiser] evenmin baten, aangezien de onbevoegdheid van [betrokkene 1] om over het schilderij te beschikken het ontbreken van een geldige titel voor de overdracht daarvan onverlet laat, zodat hoe dan ook geen overdracht aan [eiser] is tot stand gekomen wegens het ontbreken van de vereiste titel (rov. 4.20).
(h) De gevolgtrekking is dat niet [eiser] maar [verweerder] eigenaar is van het schilderij (rov. 4.21).
(i) [Eiser] heeft in dit hoger beroep geen voldoende concrete feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, bij bewezenverklaring, tot een ander oordeel kunnen leiden. Aan zijn bewijsaanbod in de memorie van grieven komt derhalve geen betekenis toe voor de beslissing van de zaak, zodat dit bewijsaanbod, als niet ter zake dienend, wordt gepasseerd (rov. 4.22).