ECLI:NL:HR:2022:603
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake teruggaaf omzetbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 31 januari 2020, met nummer BK-19/00331, die op zijn beurt voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 18/2446) betreffende een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, waarbij de middelen I en II zijn geslaagd op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2022:525) tussen dezelfde partijen. De uitspraak van het Hof kon niet in stand blijven, en de overige middelen behoefden geen verdere behandeling. De zaak is verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor een onderzoek in volle omvang.
De Hoge Raad heeft ook beslist dat de Staatssecretaris van Financiën de kosten van het geding in cassatie moet vergoeden aan belanghebbende, inclusief het griffierecht van € 265 en een vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vastgesteld op € 379,50. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president M.E. van Hilten, samen met de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, en de waarnemend griffier E. Cichowski. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in het kader van de teruggaaf van omzetbelasting en de proceskosten in bestuursrechtelijke zaken.