ECLI:NL:HR:2022:602
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake inkomstenbelasting en heffingsrente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 31 januari 2020, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De zaak betreft een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2011, alsook een beschikking inzake heffingsrente.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de middelen I en II van belanghebbende slagen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2022:525) tussen dezelfde partijen. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven, en de overige middelen behoeven geen verdere behandeling. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor een onderzoek in volle omvang.
Daarnaast heeft de Hoge Raad de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie. De Staatssecretaris moet aan belanghebbende het griffierecht van € 131 vergoeden, evenals de kosten van rechtsbijstand, vastgesteld op € 379,50. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, en is een belangrijke uitspraak in het bestuurs- en belastingrecht.