ECLI:NL:GHDHA:2020:2917

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
BK-19/00330
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van een advocaat na boekenonderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende, die een advocatenpraktijk exploiteert, tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen voor het jaar 2011, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning negatief was vastgesteld op € 16.521 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 26.395. Na bezwaar werd de aanslag verminderd, maar de belanghebbende ging in beroep omdat hij meende dat de aanslag ten onrechte was opgelegd en te hoog was vastgesteld. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging bij het Gerechtshof Den Haag.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2020 was de belanghebbende niet aanwezig, omdat hij zich om medische redenen had afgemeld. De advocaat van de belanghebbende verzocht om uitstel, maar dit werd niet verleend. Het Hof oordeelde dat de verzoeken om uitstel niet voldoende waren onderbouwd en dat de belanghebbende eerder had moeten communiceren over zijn medische situatie. Het Hof besloot de zitting door te laten gaan, ondanks het ontbreken van de belanghebbende.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de aanslag naar het juiste bedrag was opgelegd. De belanghebbende had geen overtuigend bewijs geleverd voor zijn stelling dat de omzet lager was dan vastgesteld. Het Hof concludeerde dat de Rechtbank op goede gronden had geoordeeld dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-19/00330

Uitspraak van 31 januari 2020

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 4 april 2019, nr. SGR 17/5273.

Overwegingen

1. Voor het jaar 2011 is belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.521 negatief en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 26.395 opgelegd en bij beschikking € 214 aan heffingsrente in rekening gebracht. Bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.311 negatief en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 26.395 - het verzamelinkomen is vastgesteld op € 10.916 negatief - en de rentebeschikking vernietigd.
2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij de Rechtbank. Een griffierecht van € 46 is geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 128 is geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
4. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 24 januari 2020, blijkens de rol vastgesteld op 09.30 uur en, ter ondervanging van een redelijk te achten vertraging van een partij, aangevangen 09.50 uur. Op de zitting zijn ook de hoger beroepen van belanghebbende in de zaken BK-19/00327 t/m BK-19/00329, BK-19/00331 en BK-19/00332 behandeld. Wat in de ene zaak is aangevoerd en ingebracht geldt ook, voor zover van toepassing, voor de andere zaken.
4.1.
De Inspecteur is tijdig op de zitting verschenen. Van de kant van belanghebbende is niemand verschenen.
4.2.
Bij faxbericht van 23 januari 2020, ingekomen 14.51 uur, geeft advocaat mr. [A] met betrekking tot de zaken BK-19/00327 t/m BK-19/00332 in verband met de zitting op "24 januari 9.30 uur" te kennen: "Hierbij deel ik u mede dat tot mij het bericht is gekomen dat [belanghebbende] vanwege klemmende (medische) redenen niet in staat is om de bovengenoemde zitting bij te wonen. Om deze reden heeft [belanghebbende] zijn werkzaamheden beëindigd (zie bijlage: Brief aan Raad van Orde). Ik verzoek u om de behandeling tot een nadere datum aan te houden. Over herstel kan ik u momenteel nog niet berichten doch zal dit zo spoedig mogelijk doen. Ik ben uitdrukkelijk niet de waarnemend advocaat in deze zaak. Ik benader u in mijn hoedanigheid van waarnemend contactpersoon van de praktijk van [belanghebbende] . U kunt zich als zodanig rechtstreeks tot mij richten. Een kopie van dit schrijven stuur ik rechtsreeks aan de gemachtigde van de belastingdienst."
4.3.
De als bijlage bij dat faxbericht in afschrift gevoegde brief van 23 januari 2020 van belanghebbende aan mr. [B] van de Raad van Orde te Rotterdam vermeldt: "Hierbij deel ik u mede dat ik mijn werkzaamheden als advocaat heb beëindigd. Ik ben hiertoe genoodzaakt vanwege dringende medische redenen. Voor wat betreft de belangen van cliënten heb ik daarin voorzien nu ik al enige tijd geen dossiers heb aangenomen. Mijn schrijven stuur ik u door omstandigheden via het secretariaat van kantoor die verder op alle werkdagen bereikbaar zal zijn. In het vertrouwen u hiermee naar behoren te hebben geïnformeerd, verblijf ik."
4.4.
Bij faxbericht van 23 januari 2020 van 17.01 uur heeft de griffier mr. [A] meegedeeld dat geen uitstel wordt verleend.
4.5.
Bij faxbericht van 24 januari 2020, ingekomen 09.31 uur, geeft advocaat mr. [A] met betrekking tot de zaken BK-19/00327 t/m BK-19/00330 in verband met de zitting "vandaag (24 januari 2020) 9.30 uur Nederlandse tijd" te kennen: "Ik heb kennis genomen van de telefax van uw Griffier verzonden 23 januari jl. 16.59 uur Nederlandse tijd. Er is geen gemachtigde. De zaak is van groot belang voor belanghebbende [belanghebbende] . [belanghebbende] heeft recht om te worden gehoord. Ik ben niet gemachtigde van [belanghebbende] inzake BK - SGR 19 / 00327 t/m 19 / 00330 en ben niet deskundig op het rechtsgebied inzake BK - SGR 19 / 00327 t/m 19 / 00330 en naar aanleiding hiervan kan ik niet als advocaat gemachtigde van [belanghebbende] optreden omdat dit strijdig [is] met de Gedragsregels 1992 Advocatuur. Er is wel een gemachtigde die op de hoogte is en inzake BK - SGR 19 / 00327 t/m 19 / 00330 kan optreden. Er wordt nogmaals gevraagd om gelegenheid een gemachtigde kan optreden tijdens het onderzoek ter terechtzitting inzake BK - SGR 19 / 00327 t/m 19 / 00330 nu er geen machtigde is vanwege klemmende (medische) redenen. Gelet op de schriftelijke stukken die ik 23 januari jl. aan u heb overgelegd wordt verzocht om de inhoudelijke behandeling inzake BK - SGR 19 / 00327 t/m 19 / 0030 aan te houden. Een nader medisch bescheid inzake de onvoorziene klemmende (medische) redenen zal z.s.m. aan u worden overgelegd."
4.6.
Bij faxbericht van 24 januari 2020, ingekomen 11.22 uur - na de sluiting van het onderzoek -, geeft advocaat mr. [A] met betrekking tot de zaken BK-19/00327 t/m BK-19/00330 te kennen: "Met referte naar mijn telefax aan u datum 23 januari jl. en vandaag, overleg ik aan u nader bescheid (zie bijlage). De inhoud is medisch geheim."
4.7.
In de als bijlage bij dat faxbericht in afschrift gevoegde brief van 24 januari 2020 verklaart huisarts [C] : "Bij deze verklaar ik dat patient is bij mij met pijn op de borst klachten langs geweest. Patient is verwijzen naar cardioloog voor verder onderzoek. Patient wordt geadviseerd om rustig aan te doen en stres te vermijden."
5. Nog afgezien dat de verzoeken niet zijn ingediend door een gemachtigde en als zodanig al niet voldoende zijn gespecificeerd, ziet het Hof gelet ook op de geschiedenis van het door belanghebbende in gerechtelijke procedures telkens doen, dikwijls vergeefs, van allerlei (uitstel)verzoeken - het Hof verwijst onder andere naar de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van het Hof van 8 december 2017, nr. BK-17/00442, die in cassatie is bevestigd - de verzoeken niet anders dan een in het kader van een vertragingstactiek ondernomen poging uitstel te krijgen zonder valabele reden, dat wil zeggen met het enkele doel een reguliere voortgang van de procedure te frustreren. Daarbij komt dat het Hof ook gelet op de aard van het in deze zaak en de andere vijf zaken in het bijzonder spelende geschilpunt van het door belanghebbende te leveren bewijs - zo licht de Inspecteur in diens, voor alle zaken toepasselijke, verweer in hoger beroep overtuigend toe: "Ondanks dat belanghebbende ten aanzien van het verschaffen van duidelijkheid over afwijkende cijfermatige exercities en dergelijke precies weet wat hem te doen stond, heeft hij in anderhalf jaar tijd niets verifieerbaars en overtuigends op de mat gelegd waaruit zou moeten blijken dat de conclusies in het controlerapport onjuist zijn" - heeft besloten de zitting te laten doorgaan. Omdat na het in punt 4.6 vermelde faxbericht niets meer van belanghebbende of mr. [A] is vernomen en de bij dat faxbericht gevoegde medische verklaring als zodanig, los van de twijfel die de (tekst van de) verklaring oproept, onvoldoende uitsluitsel geeft, ook in het licht van het vorenoverwogene, of belanghebbende inderdaad niet in staat was de zitting bij te wonen, ziet het Hof geen reden het onderzoek te heropenen. Opmerking verdient dat belanghebbende gelet op de inhoud van diens brief aan de Raad van Orde al veel eerder dan een dag vóór de zitting het Hof gedocumenteerd had kunnen berichten over "klemmende (medische) redenen".
6. Belanghebbende exploiteert een advocatenpraktijk. Bij hem heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek is aangevangen op 10 december 2013 en het controlerapport is afgerond op 19 maart 2015. Bij het boekenonderzoek is de aanvaardbaarheid bezien van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2008 tot en met 2010 en de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken van 1 januari 2008 tot en met 31 juli 2011. De aanslag is gebaseerd op uit de administratie van belanghebbende zelf afkomstige en bij het boekenonderzoek verstrekte gegevens en cijfers. Een kopie van het controlerapport behoort tot de gedingstukken.
7. De Rechtbank heeft overwogen:
"(…)
Geschil
4. In geschil is of de aanslag, zoals die luidt na de bestreden uitspraak op bezwaar, naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is de hoogte van de door [belanghebbende] behaalde omzet in geschil.
5. [ Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat de [-]aanslag ten onrechte, althans naar een te hoog bedrag is opgelegd en heeft daarvoor - kort weergegeven - aangevoerd dat de omzet op basis van de jaarstukken € 330.510 bedraagt. Verder stelt [belanghebbende] dat de uitspraak op bezwaar onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat hij in zijn procesbelangen is geschaad omdat [de Inspecteur] de afspraak, dat gelegenheid zou worden geboden de administratie te reconstrueren, niet is nagekomen.
6. [ De Inspecteur] heeft - kort weergegeven - gesteld dat [belanghebbende] geen bewijs heeft geleverd van de door hem gestelde lagere omzet. [Belanghebbende] is niet in zijn procesbelangen geschaad omdat hij de afspraak, dat hij binnen een week na het hoorgesprek zou laten weten wanneer de reconstructie van de administratie gereed zou zijn, niet is nagekomen.
7. [ Belanghebbende] concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en, naar de rechtbank begrijpt, tot nadere vaststelling van het verlies uit werk en woning en het ondernemingsverlies als bedoeld in artikel 3.151, eerste en tweede lid, van de Wet IB 2001.
8. [ De Inspecteur] concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
9. [ Belanghebbende] heeft aangevoerd dat [de Inspecteur] niet alle stukken heeft overgelegd. Wat de e-mailberichten tussen [belanghebbende] en [de Inspecteur] betreft waar [belanghebbende] op doelt, is de rechtbank van oordeel dat deze tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren. [De Inspecteur] had deze op grond van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moeten overleggen. Nu het echter e-mailberichten tussen [belanghebbende] en [de Inspecteur] betreft, beschikte [belanghebbende] zelf eveneens over deze berichten. Voorts heeft [belanghebbende] deze, zo volgt uit het feit dat hij daarnaar tijdens het getuigenverhoor meerdere keren heeft verwezen, gedurende de loop van het beroep kennelijk nog steeds kunnen raadplegen. De rechtbank ziet dan ook geen reden enig gevolg te geven aan het feit dat [de Inspecteur] niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd nu [belanghebbende] daardoor niet in zijn belangen is geschaad. Verder stelt [belanghebbende] dat het concept van het controlerapport en de verslagen van de gesprekken met de controleurs en van het hoorgesprek op 7 januari 2017 niet tot de stukken behoren. Deze stelling mist feitelijke grondslag. Deze stukken behoren in kopie tot de gedingstukken en [belanghebbende] heeft in bezwaar en beroep alle gelegenheid gehad daarop te reageren en heeft dat ook gedaan. Voor het overige heeft [belanghebbende], naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk gemaakt dat [de Inspecteur] nog beschikt over andere op de zaak betrekking hebbende stukken die niet zijn overgelegd.
10. [ Belanghebbende] heeft onder meer aangevoerd dat hij in zijn belangen is geschaad omdat [de Inspecteur] de afspraak dat aan [belanghebbende] de gelegenheid zou worden gegeven om de administratie opnieuw op te zetten, niet is nagekomen. De rechtbank volgt hem hierin niet. [Belanghebbendes] adviseur zou binnen een week na het hoorgesprek van 2 maart 2016 laten weten wanneer hij het opnieuw opzetten van de boekhouding zou kunnen hebben gerealiseerd. [De Inspecteur] heeft hierop geen reactie gekregen en heeft kort daarna, op 19 april 2016, uitspraak op bezwaar gedaan. [De Inspecteur] heeft, in weerwil van de met [belanghebbende] gemaakte afspraken, niets meer van [belanghebbende] of diens adviseur vernomen over de opzet en aanlevering van de administratie. Na het verstrijken van de reactietermijn heeft [de Inspecteur] nog circa zes weken gewacht alvorens uitspraak op bezwaar te doen. Van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel dan wel enig ander beginsel van behoorlijk bestuur is dan ook geen sprake. Deze beroepsgrond van [belanghebbende] faalt dus.
11. De rechtbank overweegt dat uit het controlerapport blijkt dat de omzet is vastgesteld aan de hand van de administratie zoals die bij [belanghebbende] tijdens de controle is aangetroffen (vgl. Hof Den Haag 8 december 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:4203, met betrekking tot een aan [belanghebbende] opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting 2008 naar aanleiding van dezelfde controle). De rechtbank volgt [belanghebbende] dan ook niet in zijn stelling dat daarbij alleen de zakenkaarten zouden zijn geraadpleegd en de in het controlerapport weergegeven conclusies daarom onjuist zouden zijn. De door [belanghebbende] ingebrachte en soms op onderdelen wisselende cijfers acht de rechtbank niet overtuigend, omdat deze - zelfs na de voornoemde uitspraak van Hof Den Haag - nog immer niet met bewijsstukken zijn onderbouwd. [Belanghebbende] heeft weliswaar veel stukken aangeleverd, waaronder kort voor de zitting nog een ‘steekproef’, maar telkens ontbreekt een inzichtelijke onderbouwing van hetgeen [belanghebbende] stelt. De aanslag alsmede de verliesvaststellingsbeschikking zijn aldus naar het juiste bedrag opgelegd.
12. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
(…)"
8. In hoger beroep zijn, zo neemt het Hof aan, dezelfde geschilpunten als bij de Rechtbank aan de orde. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
9. Naar 's Hofs oordeel heeft de Rechtbank aan de hand van de zorgvuldig op basis van het geheel van beschikbare gegevens, in het bijzonder de onderzoeksbevindingen, vastgestelde feiten en omstandigheden terecht en op goede gronden geoordeeld dat op alle onderdelen van het geschil het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. Bij zijn afweging heeft het Hof zwaar laten wegen dat belanghebbende, ook in hoger beroep, geen feiten en omstandigheden heeft gesteld en, voor zover gesteld tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt, die een andere conclusie rechtvaardigen. Het Hof komt tot de slotsom, de afweging door de Rechtbank en de door de Inspecteur in de voor deze zaak en de andere vijf zaken opgestelde verweerschriften in hoger beroep gegeven uiteenzettingen volgend, in geen van de stellingen die belanghebbende in beroep en, goeddeels herhaald, in hoger beroep heeft aangevoerd, noch anderszins een grond aanwezig te achten belanghebbende in het gelijk te stellen.
10. Het hoger beroep is ongegrond.
11. Het Hof ziet geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 31 januari 2020 in het openbaar uitgesproken.
wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door raadsheer Visser
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.