ECLI:NL:HR:2022:601
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 31 januari 2020, met nummer BK-19/00329, die op zijn beurt een hoger beroep betrof tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 16/4358). De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2009, alsook een beschikking inzake heffingsrente.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd. De middelen I en II, die door belanghebbende waren ingediend, zijn op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:525) tussen dezelfde partijen, geslaagd. De overige middelen behoefden geen verdere behandeling. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor een onderzoek in volle omvang.
Daarnaast heeft de Hoge Raad bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën de kosten van het geding in cassatie moet vergoeden aan belanghebbende, inclusief het griffierecht van € 131. De kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 379,50. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, en de uitspraak is aan de betrokken partijen bekendgemaakt.