ECLI:NL:HR:2022:582

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
20/04355
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over klachtplicht bij gemengde overeenkomst in verbintenissenrecht

In deze zaak heeft [eiser] cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waarin het hof het vonnis van de rechtbank heeft vernietigd en DC heeft veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding. De zaak betreft een gemengde overeenkomst tussen [eiser] en Dutch Campers B.V. (DC) voor de ombouw van een bestelauto tot camper. Na oplevering heeft [eiser] geklaagd over gebreken aan de camper, waaronder de keukenkastjes en het dakluik. Het hof heeft geoordeeld dat [eiser] te laat heeft geklaagd over deze gebreken, waardoor hij geen beroep meer kan doen op de tekortkomingen in de prestatie van DC.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 22 april 2022 geoordeeld dat het hof ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de klachtplicht zoals vastgelegd in artikel 7:23 BW, omdat DC geen verweer heeft gevoerd dat [eiser] niet tijdig heeft geklaagd. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. Tevens wordt DC veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest benadrukt het belang van de klachtplicht in het verbintenissenrecht en de noodzaak voor verkopers om tijdig op klachten te reageren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/04355
Datum22 april 2022
ARREST
In de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
hierna: [eiser] ,
advocaat: M.J. van Basten Batenburg,
tegen
DUTCH CAMPERS B.V.,
gevestigd te Lelystad,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: DC,
advocaat: R.T. Wiegerink.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak 7031600 CV EXPL 18-14317 van de kantonrechter te Amsterdam van 14 september 2018 en 25 januari 2019;
het arrest in de zaak 200.259.768/01 van het gerechtshof Amsterdam van 29 september 2020.
[eiser] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
DC heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor DC toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal S.D. Lindenbergh strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiser] heeft met DC een overeenkomst gesloten op grond waarvan DC een bestelauto van [eiser] heeft omgebouwd tot een camper.
(ii) Na de oplevering van de camper heeft [eiser] bij DC geklaagd over gebreken met betrekking tot, onder meer, de keukenkastjes en het dakluik van de camper.
2.2
[eiser] vordert in dit geding, voor zover in cassatie van belang, vervangende schadevergoeding ter hoogte van (in hoofdsom) € 16.795,--.
2.3
De rechtbank heeft DC veroordeeld tot betaling van (in hoofdsom) € 3.525,44.
2.4
Het hof heeft – voor zover in cassatie van belang – het vonnis van de rechtbank vernietigd, DC veroordeeld tot betaling van (in hoofdsom) € 7.719,06 en het meer of anders gevorderde afgewezen. [1] Het hof heeft de vordering met betrekking tot de gestelde gebreken aan de keukenkastjes en het dakluik afgewezen op de grond dat [eiser] daarover te laat heeft geklaagd. Het heeft in dat verband het volgende overwogen.
De overeenkomst tussen partijen moet ingevolge art. 7:5 lid 4 BW worden gekwalificeerd als een gemengde overeenkomst, waarop zowel de bepalingen betreffende consumentenkoop als die betreffende aanneming van werk van toepassing zijn. (rov. 3.5)
Ingevolge art. 7:23 lid 1 BW kan een koper er geen beroep meer op doen dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien hij de verkoper niet binnen bekwame tijd nadat hij dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken hiervan in kennis heeft gesteld. Ten aanzien van consumentenkoop wordt een termijn van twee maanden na de ontdekking nog als tijdig beschouwd. De strekking van deze bepaling is dat de verkoper zo snel als mogelijk kennis draagt van de gestelde gebreken en dat hij beschermd wordt tegen late en daardoor moeilijk te betwisten klachten. (rov. 3.8)
In zijn e-mail van 20 juni 2017 heeft [eiser] voor het eerst te kennen gegeven dat niet was voldaan aan zijn keuze met betrekking tot de keukenkastjes en de plaats van het dakluik. Naar aanleiding daarvan heeft DC (blijkbaar) gevraagd om een lijst met alle gebreken, getuige de e-mail van 19 juli 2017 van [eiser] aan DC
: “n.a.v. de navolgende lijst waar je om hebt gevraagd.”. In deze lijst van gebreken keert het punt van de keukenkastjes en de plaats van het dakluik niet terug. Mede gelet op deze chronologische gang van zaken en de strekking van art. 7:23 BW, te weten het bieden van duidelijkheid aan de verkoper ten aanzien van eventuele opleveringsgebreken, alsmede in aanmerking genomen dat [eiser] tussen 20 juni 2017 en 19 juli 2017 met de camper op vakantie was geweest en de camper dus uitgebreid heeft kunnen beoordelen, mocht DC erop vertrouwen dat de gebrekenlijst van 19 juli 2017 volledig was, en dat deze de lijst van 20 juni 2017 verving. Het eerstvolgende moment waarop [eiser] aan DC kenbaar heeft gemaakt het niet doorlopen van de kastjes en van de alu trim en de plaatsing van het dakluik als gebreken te beschouwen, was met het rapport van DEKRA in januari 2018. Dit is meer dan zes maanden na oplevering en ook meer dan zes maanden na 20 juni 2017, en derhalve te laat. (rov. 3.8 wat betreft de keukenkastjes en rov. 3.17 wat betreft het dakluik)

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel A van het middel voert aan dat DC geen beroep op de klachtplicht heeft gedaan. Het hof heeft in rov. 3.8 en 3.17 miskend dat art. 7:23 BW (de klachtplicht) niet ambtshalve mag worden toegepast.
3.2
Art. 7:23 lid 1 BW bepaalt dat de koper er geen beroep meer op kan doen dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien hij de verkoper daarvan niet binnen bekwame tijd nadat hij dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, kennis heeft gegeven. Indien de schuldenaar (de verkoper) niet het verweer voert dat niet tijdig is geklaagd als bedoeld in art. 7:23 BW, dan kan deze bepaling niet worden toegepast. [2]
3.3
De gedingstukken laten geen andere uitleg toe dan dat DC niet het verweer heeft gevoerd dat niet tijdig is geklaagd. Door desondanks aan [eiser] op grond van art. 7:23 BW het recht te ontzeggen nog een beroep te doen op de door hem gestelde gebreken in de prestatie van DC, heeft het hof dus ten onrechte toepassing gegeven aan deze bepaling. De hiervoor onder 3.1 weergegeven klacht slaagt dan ook.
3.4
De klacht van onderdeel B2 behoeft geen behandeling.
De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
  • vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 29 september 2020;
  • verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
  • veroordeelt DC in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 534,59 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
22 april 2022.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 29 september 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2616.
2.Vgl. onder meer HR 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3593, rov. 5.6.2.