Uitspraak
gevestigd te [vstigingsplaats],
1.Procesverloop
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
8 april 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door [verzoekster] B.V. De zaak betreft een verzoek tot cassatie tegen een beslissing van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de wrakingskamer op 13 december 2021 een eerdere beslissing heeft genomen. De advocaat van [verzoekster], de heer K. Aachboun, heeft beroep in cassatie ingesteld, maar de procesinleiding voldeed niet aan de vereisten zoals gesteld in de artikelen 30c lid 1 en 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De Hoge Raad oordeelde dat de procesinleiding niet langs elektronische weg was ingediend en bovendien niet was ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, wat noodzakelijk is voor de ontvankelijkheid van het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat [verzoekster] de mogelijkheid had om de verzuimen binnen twee weken te herstellen, maar dit niet heeft gedaan. Hierdoor kon de Hoge Raad niet anders dan [verzoekster] niet-ontvankelijk verklaren in haar cassatieberoep.
De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de procesuele vereisten bij het indienen van een cassatieberoep en de gevolgen van het niet voldoen aan deze vereisten. De beslissing is openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff, en de zaak is geregistreerd onder nummer 22/00003.