ECLI:NL:HR:2022:524

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
20/02547
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over samenwerkingsovereenkomst en misbruik van omstandigheden

In deze zaak hebben de eisers, waaronder MOBETA B.V., MODALFA B.V., LAVIEM B.V., en WIEGLIA BEHEER B.V., beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De eisers hebben hun beroep ingesteld naar aanleiding van eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en een arrest van het hof. De verweersters, waaronder [verweerster 2] B.V. en [verweerster 3] B.V., hebben een (gedeeltelijk voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De uitspraak van de Hoge Raad, gedaan op 8 april 2022, houdt in dat het principale en incidentele beroep worden verworpen. Tevens zijn de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de eisers en verweersters vastgesteld. De eisers zijn veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. De verweersters zijn eveneens veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/02547
Datum8 april 2022
ARREST
In de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. MOBETA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. MODALFA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
4. LAVIEM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
5. WIEGLIA BEHEER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
6. [eiser 6],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie, verweerders in het (gedeeltelijk voorwaardelijk) incidentele cassatieberoep,
hierna gezamenlijk: [eisers],
advocaten: R.P.J.L. Tjittes en H. Boom,
tegen
1. [verweerster 1],
wonende te [woonplaats],
2. [verweerster 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. [verweerster 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERDERS in cassatie, eisers in het (gedeeltelijk voorwaardelijk) incidentele cassatieberoep,
hierna: [verweersters],
advocaat: J.W. de Jong.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/13/612749 / HA ZA 16-756 van de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2016 en 7 juni 2017;
het arrest in de zaak 200.222.912/01 van het gerechtshof Amsterdam van 19 mei 2020.
[eisers] hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[verweersters] hebben (gedeeltelijk voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor [eisers] mede door G.J. Standhardt.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep en van het incidentele cassatieberoep.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
  • verwerpt beroep;
  • veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweersters] begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eisers] deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan;
in het incidentele beroep:
  • verwerpt beroep;
  • veroordeelt [verweersters] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eisers] begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren H.M. Wattendorff en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
8 april 2022.