ECLI:NL:HR:2022:490
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z]. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 16 september 2021, met de nummers BK-21/00097 tot en met BK-21/00105. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 11 december 2021 heeft gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken heeft gesteld voor de betaling daarvan. Deze brief is echter wegens onbestelbaarheid teruggezonden, waarna het griffierecht niet is voldaan.
Op 12 januari 2022 heeft de griffier belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet was betaald. Deze brief is afgehaald, maar belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De Hoge Raad heeft verder geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.