Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
19 april 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, militaire kamer, van 17 december 2020. De zaak betreft een militaire verdachte die beschuldigd werd van mishandeling (door middel van een kopstoot) en belediging van een politieagent, zoals vastgelegd in artikel 300.1 jo. 304.1.3 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 266.1 jo. 267.1.2 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft in cassatie verweer gevoerd dat strekt tot strafvermindering op basis van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, met de stelling dat er disproportioneel geweld is gebruikt bij de aanhouding. Daarnaast werd er een innerlijke tegenstrijdigheid in de vrijspraak van schennis van de eerbaarheid en opzet op belediging aan de orde gesteld. De betrouwbaarheid van de processen-verbaal van de politie werd ook uitdrukkelijk onderbouwd door de verdediging.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft in dit geval geen verdere motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.