ECLI:NL:HR:2022:435
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake Werkloosheidswet en Ziektewet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Centrale Raad van Beroep. De belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z], had beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 december 2020, nummer 20/2190. Deze uitspraak betrof een hoger beroep van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nummer 19/4820) die betrekking had op beschikkingen die aan de belanghebbende waren gegeven op basis van de Werkloosheidswet, de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen, en de Ziektewet.
De belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Na de indiening van een conclusie van repliek door de belanghebbende en een conclusie van dupliek door de Raad van Bestuur, heeft de Hoge Raad de klachten beoordeeld.
De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de klachten van de belanghebbende niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.