ECLI:NL:HR:2022:430
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Herziening van een eerder arrest van de Hoge Raad met betrekking tot belastingrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad der Nederlanden op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in het verzoek om herziening van een eerder arrest. Het verzoek om herziening was ingediend door [X] te [Z], hierna aangeduid als de belanghebbende. Dit verzoek was gericht tegen het arrest van de Hoge Raad van 9 april 2021, met nummer 20/02550 en ECLI:NL:HR:2021:548. De Hoge Raad heeft het verzoek om herziening beoordeeld en de procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen over de ontvankelijkheid van het verzoek.
Na beoordeling is de Hoge Raad tot de conclusie gekomen dat het verzoek om herziening duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het verzoek zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.
De uitspraak is gedaan door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, en werd in het openbaar uitgesproken. Dit arrest benadrukt de strikte voorwaarden waaronder herziening van eerdere uitspraken kan plaatsvinden en de rol van de procureur-generaal in dit proces.