ECLI:NL:HR:2022:348
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over belastingheffing bij schadevergoeding voor immateriële schade en verlies van arbeidsvermogen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door P. de Haas, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de belastingheffing over een schadevergoeding die belanghebbende had ontvangen na het oplopen van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) tijdens zijn werk bij de politie. In 2016 ontving belanghebbende een schadevergoeding van € 315.363 netto, die door zijn werkgever was gebruteerd tot € 710.277, waarvan € 394.914 als loonheffing was afgedragen.
Het Gerechtshof Den Haag had eerder geoordeeld dat het bedrag van € 394.914 belastbaar loon was, omdat dit bedrag niet was verstrekt ter compensatie van het verlies aan arbeidskracht, maar om belanghebbende in staat te stellen de belasting te voldoen over de ontvangen schadevergoeding. Belanghebbende stelde in cassatie dat de gehele uitkering, inclusief de brutering, als vergoeding voor immateriële schade en verlies van arbeidskracht moest worden aangemerkt, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat slechts het bedrag van € 315.363 als onbelaste vergoeding kon worden aangemerkt.
De Hoge Raad verwierp ook de stelling van belanghebbende dat de werkgever had aangegeven het bedrag van € 394.914 niet terug te vorderen, en dat dit bedrag dus geen beloning voor werkzaamheden was, maar compensatie voor ervaren leed. De Hoge Raad concludeerde dat de betaling van dit bedrag haar grond vond in de dienstbetrekking, en dat het beroep in cassatie ongegrond was. De Hoge Raad heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, en het arrest is openbaar uitgesproken op 11 maart 2022.