Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
Tijdens de opslag van de benzine in die opslagtanks en tijdens het tanken van benzine in het brandstofreservoir van motorvoertuigen van klanten van het tankstation ontstaat benzinedamp. De tijdens het tanken van een motorvoertuig ontstane damp wordt verdreven en teruggevoerd naar de opslagtanks van het tankstation. Bij aflevering door belanghebbende van een nieuwe partij benzine aan het tankstation wordt tijdens het vullen van de opslagtank alle benzinedamp die zich in die opslagtank bevindt met behulp van een speciaal daartoe ontworpen dampretourinstallatie uit die tank verdreven, teruggevoerd in de tankwagen van belanghebbende en vervolgens naar haar accijnsgoederenplaats overgebracht.
In de accijnsgoederenplaats wordt de benzinedamp met gebruikmaking van een dampterugwinningsinstallatie (de Vapor Recovery Unit) in vloeibare vorm gebracht, gefilterd en gevoegd bij de overige in de accijnsgoederenplaats onder schorsing van accijns geproduceerde en voorhanden gehouden benzine.
De hiervoor bedoelde vaststelling van de aard van het na terugwinning uit retourdamp verkregen product brengt naar het oordeel van het Hof mee dat het telkens heffen van accijns over de volledige hoeveelheid uit de accijnsgoederenplaats uitgeslagen benzine leidt tot een voor een deel rechtens ongeoorloofde meermalige belasting. Nationale en Unierechtelijke accijnsregelingen, gelet op doel en strekking, staan in een geval als het onderwerpelijke niet toe dat over al veraccijnsde benzine nogmaals accijns wordt geheven, aldus het Hof.
3.Beoordeling van de middelen
4.Afdoening
Met artikel 71 van de Wet wordt gebruik gemaakt van de in artikel 11 van Richtlijn 2008/118/EG geboden mogelijkheid om accijns die in Nederland is voldaan op tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen, terug te geven. Op grond van deze richtlijnbepaling hebben de bevoegde autoriteiten van een lidstaat de mogelijkheid om de accijns die is voldaan op in die lidstaat tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen terug te geven of kwijt te schelden - voor zover hier van belang - in de situaties en onder de voorwaarden die elke lidstaat bepaalt om elke vorm van fraude en misbruik te voorkomen.
Volgens artikel 11, tweede alinea, van Richtlijn 2008/118/EG geeft deze teruggaaf of kwijtschelding geen aanleiding tot andere vrijstellingen dan die waarin wordt voorzien bij artikel 12 van Richtlijn 2008/118/EG en bij de in artikel 1 van Richtlijn 2008/118/EG genoemde richtlijnen. Noch artikel 12 van Richtlijn 2008/118/EG noch - voor zover van belang - Richtlijn 2003/96/EG [6] voorziet in een vrijstelling voor een geval als het onderhavige, waarin benzine is geproduceerd uit benzinedamp die afkomstig is van benzine die eerder was uitgeslagen tot verbruik.
Wat er zij van al hetgeen belanghebbende aanvoert ter onderbouwing van haar in onderdeel c van punt 25 van het hogerberoepschrift gehouden betoog dat in dit geval tot verbruik uitgeslagen benzine moet worden beschouwd als verloren gegaan in de zin van deze wetsbepaling, belanghebbende miskent dat in deze procedure toepassing van artikel 71, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet niet aan de orde is. Zoals de Rechtbank (in rechtsoverweging 19 van haar uitspraak) terecht en in hoger beroep onbestreden heeft geoordeeld, had belanghebbende om in aanmerking te komen voor een dergelijke teruggaaf, volgens artikel 28, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit accijns (hierna: het Uitvoeringsbesluit) onverwijld nadat is geconstateerd dat benzine is verloren gegaan, daarvan melding moeten doen bij de Inspecteur. Een op artikel 71, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet gegronde teruggaaf van accijns wordt vervolgens alleen verleend op een verzoek daartoe, dat moet zijn gedaan uiterlijk drie maanden na afloop van het kalenderkwartaal waarin de accijnsgoederen zijn verloren gegaan (artikel 34 van de Uitvoeringsregeling accijns). De vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats kan een aanspraak op teruggaaf dus niet effectueren door het desbetreffende bedrag in mindering te brengen op het bedrag dat hij volgens artikel 53 van de Wet op aangifte moet voldoen. Belanghebbende kan een dergelijke aanspraak dus ook niet realiseren door bezwaar te maken tegen de voldoening op aangifte.
Aangezien artikel 71, lid 1, aanhef en letter d, van de Wet in dit geval toepassing mist, behoeft het door belanghebbende in punt 25, letter b, van het hogerberoepschrift gedane beroep op de regeling van artikel 28, leden 1 en 5, van de Wet geen behandeling meer.