Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
25 februari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vaststelling van kinder- en partneralimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen de beschikkingen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De man, verweerder in cassatie, was niet verschenen en had geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, maar de Hoge Raad oordeelde anders.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de man en de vrouw waren gehuwd en hun huwelijk was op 1 juli 2016 ontbonden. Uit hun huwelijk was in 2011 een kind geboren, dat bij de vrouw woont. De rechtbank had eerder kinderalimentatie en partneralimentatie vastgesteld, maar de vrouw verzocht in hoger beroep om hogere alimentatiebedragen. Het hof had een deskundigenbericht ingewonnen en de alimentatie vastgesteld voor drie periodes, waarbij het hof de draagkracht van de man in overweging nam.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof bij de berekening van de bruto woonlasten en de rentelasten van de man onjuiste uitgangspunten had gehanteerd. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige berekening van alimentatie en de draagkracht van de betrokken partijen.