ECLI:NL:HR:2022:322
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag over kosten van vervolging
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 18 maart 2021. De belanghebbende, vertegenwoordigd door A. van Velsen, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarin kosten van vervolging aan hem in rekening waren gebracht. Het Dagelijks Bestuur van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, vertegenwoordigd door [P], diende een verweerschrift in. De belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop het Dagelijks Bestuur weer een conclusie van dupliek heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.