ECLI:NL:HR:2022:322

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
21/01996
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag over kosten van vervolging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 18 maart 2021. De belanghebbende, vertegenwoordigd door A. van Velsen, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarin kosten van vervolging aan hem in rekening waren gebracht. Het Dagelijks Bestuur van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, vertegenwoordigd door [P], diende een verweerschrift in. De belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop het Dagelijks Bestuur weer een conclusie van dupliek heeft ingediend.

De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/01996
Datum25 februari 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het DAGELIJKS BESTUUR VAN DE BELASTINGSAMENWERKING GOUWE-RIJNLAND
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 18 maart 2021, nr. BK-20/00496 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 19/5989) betreffende aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten van vervolging.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A. van Velsen, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
Het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland (hierna: het Dagelijks Bestuur), vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het Dagelijks Bestuur heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2022.