ECLI:NL:HR:2022:30

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
21/02524
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente Delft

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die was opgelegd aan belanghebbende, [X] te [Z]. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 28 april 2021, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraak de naheffingsaanslag bevestigd. De belanghebbende, vertegenwoordigd door S.J.J.G. Fernandes, voerde verschillende middelen aan in zijn cassatieberoep. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft, vertegenwoordigd door [P], diende een verweerschrift in. Na de indiening van een conclusie van repliek door de belanghebbende, heeft de Hoge Raad de aangevoerde middelen beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel was gekomen, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereiste dat er antwoorden werden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad besloot ook dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/02524
Datum14 januari 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE DELFT
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 28 april 2021, nr. BK-20/00689 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 19/6950) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Delft.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.J.J.G. Fernandes, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen aangevoerd.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2022.