ECLI:NL:HR:2022:30
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente Delft
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die was opgelegd aan belanghebbende, [X] te [Z]. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 28 april 2021, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraak de naheffingsaanslag bevestigd. De belanghebbende, vertegenwoordigd door S.J.J.G. Fernandes, voerde verschillende middelen aan in zijn cassatieberoep. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft, vertegenwoordigd door [P], diende een verweerschrift in. Na de indiening van een conclusie van repliek door de belanghebbende, heeft de Hoge Raad de aangevoerde middelen beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel was gekomen, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereiste dat er antwoorden werden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad besloot ook dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond.