ECLI:NL:HR:2022:283

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
21/02339
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid bezwaar gemeentelijke heffingen en herstelmogelijkheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Helmond tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar dat was ingediend door een belanghebbende tegen gemeentelijke heffingen, waaronder onroerendezaakbelastingen, voor het belastingjaar 2019. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslagbiljet van 31 januari 2019, maar had geen gronden voor het bezwaar ingediend binnen de gestelde termijnen. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het niet voldeed aan de wettelijke eisen. Het Hof oordeelde echter dat de heffingsambtenaar de belanghebbende in de gelegenheid had moeten stellen om het bezwaar te specificeren, wat niet was gebeurd. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof vernietigd en geoordeeld dat de heffingsambtenaar wel degelijk aan zijn verplichtingen had voldaan door de belanghebbende de kans te geven het bezwaar te motiveren. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraken van het Hof en de Rechtbank, en bevestigde de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/02339
Datum18 februari 2022
ARREST
in de zaak van
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE HELMOND
tegen
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 april 2021, nr. 20/00379 [1] , op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Helmond tegen een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (nr. SHE 19/1715) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Helmond voor het jaar 2019 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z].

1.Geding in cassatie

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond (hierna: het College), vertegenwoordigd door [P1] en [P2], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door J. van Gemert, heeft een verweerschrift ingediend.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1
Bij aanslagbiljet van 31 januari 2019, genummerd [0001], heeft de heffingsambtenaar voor de woning [a-straat 1] te [Z] voor het belastingjaar 2019 vastgesteld: (i) de aanslag in de afvalstoffenheffingen, (ii) de extra kosten van een groter containervolume voor restafval en voor GFT-afval, (iii) de aanslag in de onroerende-zaakbelastingen, (iv) de beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken en (v) de aanslag in de rioolheffing.
2.2
Belanghebbende heeft bij brief kenbaar gemaakt op nog nader aan te geven gronden bezwaar te maken “tegen de aanslag gemeentelijke heffingen van 31 januari 2019 met aanslagnummer [0001]”. Daarbij is verzocht om een termijn om de gronden van het bezwaar aan te vullen en om, “mede in het licht van het beginsel van hoor en wederhoor, alle zaakstukken in dit dossier te doen toekomen”.
2.3
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende bij brief van 4 april 2019 verzocht het bezwaarschrift binnen drie weken aan te vullen met de gronden. Daarbij is erop gewezen dat het bezwaarschrift niet voldoet aan de eisen die de wet eraan stelt omdat het niet de gronden van het bezwaar bevat, en dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het niet binnen de gegeven termijn nader wordt gemotiveerd. Bij brief van 3 mei 2019 heeft de heffingsambtenaar zijn verzoek herhaald onder het geven van een nieuwe termijn van twee weken.
2.4
De heffingsambtenaar heeft geen gronden van het bezwaar ontvangen. Om die reden heeft hij het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.5.1
Voor het Hof was in geschil of de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.5.2
In hoger beroep betoogde de heffingsambtenaar dat uit het bezwaarschrift niet bleek tegen welke beschikking of aanslag het was gericht.
2.5.3
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar belanghebbende in de gelegenheid had moeten stellen om te omschrijven tegen welk besluit het bezwaar was gericht (artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter c, in samenhang met artikel 6:6, letter a, Awb). Aangezien hij dit niet heeft gedaan maar belanghebbende alleen in de gelegenheid heeft gesteld het bezwaar nader te motiveren (artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, Awb) is het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, aldus het Hof.

3.Beoordeling van de middelen

3.1
De middelen keren zich onder meer tegen het hiervoor onder 2.5.3 weergegeven oordeel van het Hof.
3.2
Aan belanghebbende is door middel van een aanslagbiljet een aantal voor bezwaar vatbare besluiten bekendgemaakt. Het bezwaarschrift keert zich tegen “de aanslag gemeentelijke heffingen” zonder enige specificatie of motivering, zodat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 6:5, lid 1, aanhef en letters c en d, Awb. Door belanghebbende in de gelegenheid te stellen dit verzuim te herstellen zoals hiervoor in 2.3 is vermeld, heeft de heffingsambtenaar voldaan aan het bepaalde in artikel 6:6 Awb. Dit hebben de Rechtbank en het Hof miskend.
3.3
Uit het voorgaande volgt dat het beroep in cassatie gegrond moet worden verklaard. De uitspraken van het Hof en van de Rechtbank moeten worden vernietigd en de uitspraak op bezwaar moet worden bevestigd.

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Rechtbank, en
- bevestigt de uitspraak op bezwaar.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2022.