Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
22 februari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 18 maart 2021 was gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1993, die werd beschuldigd van medeplegen van moord (artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht) en medeplegen van opzettelijk brand stichten (artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht). De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat J. Kuijper een cassatiemiddel heeft voorgesteld. De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de raadsvrouw schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen noodzaak gezien om te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen, aangezien het niet nodig was om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.