ECLI:NL:GHARL:2021:2581

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
21-001880-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en brandstichting met zware strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is beschuldigd van medeplegen van moord, brandstichting, opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en gevaarzetting in het verkeer. De zaak betreft een liquidatie die plaatsvond op 28 november 2017 in Nieuwegein, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], werd doodgeschoten. De verdachte en zijn medeverdachte hebben de liquidatie voorbereid door de omgeving van het slachtoffer te verkennen en een vluchtauto klaar te zetten. Na de liquidatie staken zij de vluchtauto in brand. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de liquidatie en dat er sprake was van voorbedachte raad. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 21 jaar voor de moord en brandstichting, en daarnaast tot hechtenis van twee maanden voor gevaarzetting in het verkeer. De vorderingen van benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, en de verdachte is verplicht om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers. Het hof heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte toegewezen, omdat hij zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001880-19
Uitspraak d.d.: 18 maart 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 4 april 2019 met de parketnummers 05-740606-17 en 99-00072731 (v.i.) in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1993,
thans verblijvende in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 18 februari 2021 en 18 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.L.M. Ficq, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ter zake van het onder 1, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde. Aan verdachte zijn de volgende straffen opgelegd.
  • Ter zake van feit 1, 2 primair en 3:een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 21 jaar met aftrek van voorarrest.
  • Ter zake van feit 4:hechtenis voor de duur van twee maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Daarnaast zijn de onder verdachte in beslag genomen telefoons verbeurd verklaard.
De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] zijn nietontvankelijk verklaard in hun vorderingen. De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 5] en [benadeelde 6] zijn gedeeltelijk (hoofdelijk) toegewezen.
Ten slotte is de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat in hoger beroep de tenlastelegging en aldus de grondslag van het onderzoek is gewijzigd en omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing en een andere beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 28 november 2017 te Nieuwegein, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
door met een of meer vuurwapen(s) één of meerdere kogel(s) in en/of door en/of in de richting van het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] te schieten/af te vuren;
1. subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 28 november 2017 te Nieuwegein, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
door met een vuurwapen één of meerdere kogel(s) in en/of door en/of in de richting van het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] te schieten/af te vuren,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 12 november 2017 tot en met 28 november 2017, althans in de maand november 2017, te Amsterdam en/of te Utrecht en/of te Nieuwegein, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door:
-
(op 12 november 2017) (met een onbekend gebleven opdrachtgever, althans een persoon) overleg te voeren over een te plegen misdrijf en/of inlichtingen uit te wisselen (omtrent het slachtoffer [slachtoffer] ) en/of
-
(op 14 of 15 november 2017) (tezamen met [vriend verdachte] ) naar Nieuwegein te rijden om aldaar de omgeving (van de woon/verblijfplaats van [slachtoffer] ) te gaan verkennen en/of
-
een paar dagen na 14 of 15 november nogmaals naar Nieuwegein te rijden om – wederom – aldaar de omgeving (van de woon/verblijfplaats van [slachtoffer] ) te gaan verkennen en/of
-
(op 15 november 2017) (bij [betrokkene] ) op zoek te gaan naar iemand die een gevaarlijke klus (‘hete torie’) zou willen en/of
-
de beschikking te verwerven over een als (eerste) vluchtauto te gebruiken (gestolen) Seat Leon en/of
-
de nacht voorafgaand aan de liquidatie die (eerste) vluchtauto (Seat Leon) klaar te gaan zetten aan de [adres] te Utrecht en/of
-
een (tweede) vluchtauto (Volkswagen Golf) te lenen van [vriend verdachte] en/of
-
die [medeverdachte] in die tweede vluchtauto (Volkswagen Golf) te vervoeren vanuit Amsterdam naar de [adres] te Utrecht en/of
-
die [medeverdachte] in de Seat Leon (eerste vluchtauto) (vanaf de [adres] te Utrecht) te vervoeren naar de woon/verblijfplaats van het slachtoffer in Nieuwegein en daar op die [medeverdachte] te wachten teneinde hem van de plaats van het delict weg te voeren;
2. primair
dat hij op 28 november 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht door toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking te brengen met een brandbaar voorwerp en dat brandbare voorwerp in een auto (Seat Leon) te gooien,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die auto en de zich daarin bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 28 november 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt,
door opzettelijk en wederrechtelijk de auto in brand te steken, althans een brandend voorwerp in de auto te gooien;
3.
hij op of omstreeks 28 november 2017 te Amstelveen, althans in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4881,88 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj),
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 28 november 2017 te Utrecht en/of Kockengen, gemeente Stichtse Vecht, en/of Wilnis, gemeente De Ronde Venen en/of Amsterdam,
althans als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg,
-
de Kerkweg (te Kockengen) heeft gereden met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur, in elk geval de daar geldende toegestane maximumsnelheid voor motorvoertuigen van 30 kilometer per uur met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden, terwijl er veel voertuigen op die weg reden en/of
-
(vervolgens) op de provinciale weg N401 (te Kockengen, althans gemeente Stichtse Vecht) bestaande uit één rijbaan met verkeer in beide richtingen, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers heeft hij, verdachte, een dubbele doorgetrokken streep naar links overschreden, en/of (vervolgens) heeft hij, verdachte, zich links van de streep bevonden, immers reed hij, verdachte, op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer (terwijl tegemoetkomend verkeer naderde) en/of
-
(vervolgens) op de provinciale weg N212 (richting Wilnis, gemeente De Ronde Venen), niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, immers heeft hij, verdachte, gereden op het weggedeelte dat bestemd was voor tegemoetkomend verkeer, terwijl er tegemoet komend verkeer (op zeer korte afstand) was genaderd, ten gevolge waarvan het tegemoetkomend verkeer erg hard moest afremmen om een frontale aanrijding te voorkomen en/of
-
(vervolgens) op de Ringdijk (te Wilnis) niet zijn snelheid zodanig heeft geregeld, dat hij in staat was om de door hem bestuurde personenauto tot stilstand te brengen binnen de afstand, waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, althans onvoldoende afstand heeft gehouden tot het voertuig voor hem, ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan tussen het door hem bestuurde voertuig en het voor hem rijdende voertuig (dat door [naam 2] bestuurd werd en/of terwijl [naam 2] 38 weken zwanger was) en/of
-
(vervolgens) op de provinciale weg N201 richting de oprit de Rijksweg A2 links en/of rechts meerdere voertuigen heeft ingehaald en/of (daarbij) slalommend door het verkeer heeft gemanoeuvreerd, althans heeft gereden, terwijl er veel voertuigen op die weg reden en/of stil stonden en/of
-
(vervolgens) op de Rijksweg A2 (tussen de oprit Vinkeveen en Amsterdam) met snelheden tussen de 160 kilometer per uur en de 180 kilometer per uur heeft gereden en/of (daarbij) op de vluchtstrook heeft gereden en/of
-
(vervolgens) op de Muntbergweg (te Amsterdam) niet zijn snelheid zodanig heeft geregeld, dat hij in staat was om de door hem bestuurde personenauto tot stilstand te brengen binnen de afstand, waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, althans onvoldoende afstand heeft gehouden tot het voertuig voor hem, ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan tussen het door hem bestuurde voertuig en het voor hem stil staande voertuig (dat door [naam 1] bestuurd werd) en/of
-
(vervolgens) op de Muntbergweg (te Amsterdam), geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet is gestopt, maar is doorgereden in strijd met voor een voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde en/of
-
(vervolgens) op de S111 en/of de Meibergdreef (te Amsterdam) heeft gereden op het weggedeelte dat bestemd was voor tegemoetkomend verkeer en/of (daarbij) is uitgeweken voor tegemoetkomend verkeer en/of (vervolgens) door de berm is gereden en/of (vervolgens) op het fietspad heeft gereden, ten gevolge waarvan voetgangers en bestuurders van (brom)fietsen, althans verkeersdeelnemers, moesten uitwijken om een aanrijding te voorkomen, door welke gedraging(en) van verdachte telkens gevaar op die weg(en) werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg(en) werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 1 (primair) in het bijzonder heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat sprake is van medeplegen van moord op [slachtoffer] . Het alternatieve scenario van verdachte acht hij niet aannemelijk geworden en moet als (volstrekt) ongeloofwaardig terzijde worden geschoven.
De brandstichting van de Seat (feit 2 primair) is kennelijk onderdeel van het plan voor de liquidatie geweest. Daardoor kan verdachte – als medepleger van de moord – ook als medepleger van de brandstichting worden aangemerkt.
De feiten 3 en 4 kunnen conform het vonnis bewezen worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het
medeplegenvan moord (feit 1 primair). De rol van verdachte is beperkt gebleven tot
medeplichtigheidaan de moord op [slachtoffer] .
Zij heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering, omdat verdachte niet kan worden geplaatst op de locatie waar de liquidatie heeft plaatsgevonden.
Ook anderszins was de bijdrage van verdachte van onvoldoende gewicht om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen: de uiterlijke verschijningsvorm van de door verdachte verrichte gedragingen kan net zo goed passen bij medeplichtigheid. Er zijn diverse contra-indicaties voor medeplegen, zoals onder meer de omstandigheden dat:
  • verdachte in een auto met een tot hem herleidbaar kenteken reed;
  • verdachte gebruikmaakte van zijn eigen iPhone 6;
  • de vriendin van verdachte en verdachtes vriend [vriend verdachte] tijdens de bewuste nacht benzinegeld naar verdachte hebben overgemaakt;
  • medeverdachte [medeverdachte] tijdens een opgenomen gesprek heeft gezegd: “
  • verdachte tijdens een ander opgenomen gesprek heeft gezegd dat hij niets te maken wil hebben met “een vies onderwereldspelletje”.
De rechtbank heeft het door verdachte aangedragen alternatieve scenario niet deugdelijk – op grond van feiten (van algemene bekendheid) – verworpen. Zo heeft de rechtbank onder meer miskend dat werken op basis van het ‘need-to-know’-principe – zoals verdachte heeft verklaard – gangbaar is in de criminele wereld. Daarnaast is de vaststelling dat van een derde persoon niet is gebleken op zichzelf onvoldoende voor de conclusie dat er maar twee personen bij de liquidatie waren betrokken.
Ten slotte heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Oordeel van het hof

Feit 1 en 2: vaststaande feiten

Op 28 november 2017 tussen 07:45 uur en 07:50 uur is er door een persoon met een vuurwapen geschoten op [slachtoffer] . [slachtoffer] is hierbij om het leven gekomen. Hij zat op dat moment op de bestuurdersstoel van een personenauto die geparkeerd stond op de parkeerhaven voor zijn woning aan de [adres] te Nieuwegein. [2] Na onderzoek aan zijn lichaam is vastgesteld dat hij is overleden aan de gevolgen van schotverwondingen in het hoofd en de romp, met respectievelijk traumatische hersenbeschadiging en ernstig bloedverlies in de borstkas tot gevolg. [3] Op de plaats delict zijn twaalf hulzen aangetroffen van het kaliber 9 mm Parabellum. [4]
Na het schietincident rende een persoon weg en stapte aan de passagierszijde van een zwarte personenauto, merk Seat, in. Dit voertuig reed vervolgens met hoge snelheid en zonder verlichting weg. [5] Omstreeks 08:10 uur werd melding gedaan van een autobrand op de [adres] te Utrecht. De tijd die nodig is om de afstand tussen deze plek en de [adres] te Nieuwegein te overbruggen, bedraagt ongeveer twintig minuten. [6] Het voertuig, een zwarte personenauto van het type Seat Cupra, bleek volledig uitgebrand. [7] Getuigen hebben waargenomen dat een persoon, naar later is gebleken medeverdachte [medeverdachte] [8] (hierna: [medeverdachte] ), een brandend voorwerp in een auto gooide en daarna als bijrijder in een Volkswagen Golf, met kenteken [kenteken] , stapte. Dit voertuig reed in eerste instantie rustig weg, zagen de anonieme getuigen toen zij erachteraan reden. [9] De politie heeft op enig moment de achtervolging van de getuigen overgenomen en voormelde auto klemgereden op de Meibergdreef te Amsterdam. [10] [verdachte] en [medeverdachte] zijn vervolgens aangehouden. [11]
Het bij de liquidatie gehanteerde wapen is niet aangetroffen.

Forensische beschouwing

In de Volkswagen Golf, waarin de verdachten op het moment van aanhouding reden, zijn onder meer kledingstukken aangetroffen. Deze kledingstukken zijn onderworpen aan onderzoek, net zoals de handen van verdachten en de jassen die zij droegen op het moment van hun aanhouding. Ook zijn de aangetroffen hulzen op de plaats delict van de liquidatie onderzocht. Verder zijn glasdeeltjes, die zich bevonden op de kleding die is aangetroffen in de vluchtauto van verdachten, vergeleken met het glas van de ruiten van het voertuig waarin [slachtoffer] zat. Hieronder zal het hof de resultaten van het forensisch onderzoek bespreken.
Aangetroffen hulzen op de plaats delict
De op de plaats delict gevonden twaalf hulzen hebben spoor identificatie nummer (SIN) AAJL3503NL tot en met -14NL. [12] De bevindingen van het hulsvergelijkend onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer de hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen, dan wanneer de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. [13]
Schotrestenonderzoek schiethanden en jassen van verdachten en vergelijkend onderzoek hulzen
De handen [AAEU9928NL] en mouwen van de jas [AAIO1521NL] van verdachte [verdachte] en de handen [AAEU9505NL] en mouwen van de jas [AAIO1525NL] van verdachte [medeverdachte] zijn bemonsterd op de aanwezigheid van schotresten. In alle bemonsteringen zijn categorieA-deeltjes met een GdZnTi-elementensamenstelling aangetroffen, oftewel deeltjes die specifiek voorkomen in gemarkeerde (politie)munitie. Dergelijke deeltjes worden regelmatig aangetroffen bij onderzoeken als deze, maar dat beperkt zich vrijwel altijd tot slechts enkele deeltjes. Dit is het geval bij de bemonsteringen van verdachte [medeverdachte] . Bij de bemonsteringen van verdachte [verdachte] is het aantal aangetroffen deeltjes van gemarkeerde munitie uitonderlijk hoog. Deze deeltjes zijn niet afkomstig van het verschieten van de aangetroffen hulzen, maar duiden waarschijnlijk op secundaire overdracht door de politie. De gemarkeerde deeltjes zijn in de conclusies buiten beschouwing gelaten. [14]
Voor zowel de handen [15] als de mouwen van de jassen [16] van beide verdachten geldt dat de bevindingen van het onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer er schotresten op deze bemonsteringen aanwezig zijn, dan wanneer er géén schotresten op deze bemonsteringen aanwezig zijn.
Vanwege het aantreffen van een groot aantal deeltjes afkomstig van gemarkeerde munitie moet rekening gehouden worden met de bron van herkomst van alle aangetroffen deeltjes bij verdachte [verdachte] . [17]
De aangetroffen schotresten op de handen en mouwen van de jas van de verdachten zijn vergeleken met de schotresten aangetroffen in de hulzen op de plaats delict.
Voor zowel verdachte [verdachte] als verdachte [medeverdachte] geldt dat de bevindingen van het vergelijkend schotrestenonderzoek iets waarschijnlijker zijn wanneer de deeltjes, die zijn aangetroffen op verdachten, afkomstig zijn van het verschieten van de op de plaats delict aangetroffen hulzen, dan wanneer deze afkomstig zijn van willekeurige andere verschoten hulzen. [18]
Aangetroffen kledingstukken in de Volkswagen Golf
Op de vloer voor de bijrijdersstoel is een hoes [AAKE1665NL] aangetroffen met daarin een zwarte Adidas trui [AAKE1667NL] en een zwarte Nike sportbroek [AAKE1666NL]. Daarnaast is op de vloer achter de bestuurdersstoel een zwarte trui [AAKE1660NL], een zwarte rechterhandschoen, twee Nike sportschoenen [AAKE1662NL] en een jas (met daarin een portemonnee met pasjes van [verdachte] [19] ) [AAKE1659NL] aangetroffen. In het opbergvak van het rechtervoorportier is een paar (in elkaar gerolde) zwarte handschoenen [AAKE1650NL] aangetroffen en op de vloer achter de bijrijdersstoel zijn een zwarte linkerhandschoen [AAKE1664NL] en een trui [AAKE1663NL] aangetroffen. [20]
DNA-onderzoek kledingstukken Volkswagen Golf
Aan de hand van bemonsteringen van de kraag van de zwarte Adidas trui [AAKE1667NL#01] en van de binnenzijde van de linkermanchet van die trui [AAKE1667NL#03] is een DNA-profiel bepaald, dat matcht met het DNA-profiel van verdachte [medeverdachte] (matchkans kleiner dan één op één miljard). [21]
Aan de hand van bemonsteringen van de ingangsrand aan de binnenkant van de linkersteekzak van de zwarte Nike sportbroek [AAKE1666NL#03] is een DNA-profiel bepaald, dat matcht met het DNA-profiel van verdachte [medeverdachte] (matchkans kleiner dan één op één miljard). [22]
Aan de hand van bemonsteringen van de opening van de hoes [AAKE1665NL#01] is een DNAmengprofiel bepaald, waarvan een DNA-hoofdprofiel is afgeleid dat matcht met het DNA-profiel van verdachte [medeverdachte] (matchkans is kleiner dan één op één miljard). [23]
Aan de hand van een bemonstering van de binnenzijde van de zwarte linkerhandschoen [AAKE1664NL#01] is een DNA-mengprofiel bepaald. Hiervan is een DNAhoofdprofiel afgeleid dat matcht met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] (matchkans kleiner dan één op één miljard). [24]
Aan de hand van een bemonstering van de binnenzijde van de linkerhandschoen uit het rechtervoorportier [AAKE1650NL#01] is een DNA-mengprofiel bepaald. Het afgeleide DNAhoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte [medeverdachte] (matchkans kleiner dan één op één miljard). [25]
Schotrestenonderzoek kledingstukken uit Volkswagen Golf
Op het paar in elkaar gerolde handschoenen [AAKE1650] zijn 284 categorie-A-deeltjes aangetroffen. Op de mouwen van de zwarte Adidas trui [AAKE1667NL] zijn 148 categorieA-deeltjes aangetroffen. Op de handschoen op de vloer achter de bestuurdersstoel [AAKE1661NL] zijn twee categorie-A-deeltjes aangetroffen en op de handschoen achter de bijrijdersstoel [AAKE1664NL] drie categorie-A-deeltjes. Op de trui op de vloer achter de bestuurdersstoel [AAKE1660NL] zijn vijf categorie-A-deeltjes aangetroffen. Op de trui achter de bijrijdersstoel [AAKE1663NL] en op de jas achter de bestuurdersstoel [AAKE1659NL] zijn alleen categorie-B-deeltjes aangetroffen. [26]
De bevindingen van de onderzoeken naar de aanwezigheid van schotresten op het paar (in elkaar gerolde) zwarte handschoenen [AAKE1650NL] en de zwarte Adidas trui [AAKE1667NL] zijn voor beide stukken van overtuiging extreem veel waarschijnlijker wanneer er schotresten op het kledingstuk aanwezig zijn, dan wanneer er géén schotresten op het kledingstuk aanwezig zijn. [27]
De bevindingen van de onderzoeken naar de aanwezigheid van schotresten op de zwarte rechterhandschoen op de vloer achter de bestuurdersstoel [AAKE1661NL], de zwarte linkerhandschoen op de vloer achter de bijrijdersstoel [AAKE1664NL] en de zwarte trui op de vloer achter de bestuurdersstoel [AAKE1660NL] zijn voor elk van de stukken van overtuiging zeer veel waarschijnlijker wanneer er schotresten op het kledingstuk aanwezig zijn, dan wanneer er géén schotresten op het kledingstuk aanwezig zijn. [28]
De bevindingen van de onderzoeken naar de aanwezigheid van schotresten op de mouwen van de trui op de vloer achter de bijrijdersstoel [AAKE1663NL] en de jas (met daarin de portemonnee met diverse pasjes van [verdachte] ) [AAKE1659NL] zijn voor beide stukken van overtuiging ongeveer even waarschijnlijk wanneer er schotresten op het kledingstuk aanwezig zijn, als wanneer er géén schotresten op het kledingstuk aanwezig zijn. [29]
Vergelijkend schotrestenonderzoek kledingstukken Volkswagen Golf en hulzen
De aangetroffen schotresten op het paar (in elkaar gerolde) zwarte handschoenen [AAKE1650NL], de zwarte Adidas trui [AAKE1667NL], de zwarte rechterhandschoen op de vloer achter de bestuurdersstoel [AAK1661NL], de zwarte linkerhandschoen op de vloer achter de bijrijdersstoel [AAKE1664NL] en de mouwen van de trui op de vloer achter de bijrijdersstoel [AAKE1663NL] zijn vergeleken met de schotresten aangetroffen in de hulzen op de plaats delict.
De bevindingen van het vergelijkend schotrestenonderzoek zijn waarschijnlijker wanneer de deeltjes die zijn aangetroffen op de kledingstukken uit de auto afkomstig zijn van het verschieten van de op de plaats delict aangetroffen hulzen, dan wanneer deze afkomstig zijn van willekeurige andere verschoten hulzen. [30]
Vergelijkend onderzoek kledingstukken Volkswagen Golf en glas voertuig slachtoffer
In het vergelijkend glasonderzoek zijn de stukken van overtuigen uit de Volkswagen Golf onderzocht op de aanwezigheid van glasdeeltjes. Deze zijn vergeleken met referentieglas van de voorruit van de auto van het slachtoffer [AAJU3243NL]-A / AAJU3244NL]-A (‘gekleurd glas voorruit’) en [AAJU3243NL]-B / [AAJU3244NL]-B (‘kleurloos glas voorruit’) en het portier linksvoor van de auto van het slachtoffer [AAJL3535NL].
Uit de stukken van overtuiging zijn 82 op glas lijkende sporen verkregen, waarvan er 80 zijn onderzocht. Van die 80 zijn 59 glassporen geschikt voor analyse. Van die 59 zijn vier glassporen niet te onderscheiden van het referentieglas, aangetroffen op de trui in de hoes op de vloer bij de bijrijdersstoel [AAKE1667NL], op een handschoen achter de bestuurdersstoel [AAKE1661NL], op de broek in de hoes bij de bijrijdersstoel [AAKE1666NL] en op een schoen achter de bestuurdersstoel [AAKE1662NL]. [31]
De resultaten van het vergelijkend glasonderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer deze glassporen afkomstig zijn van de vernielde autoruiten, waartoe het referentieglas [AAJU3243NL]-A / AAJU3244NL]-A (‘gekleurd glas voorruit’) en [AAJU3243NL]-B / [AAJU3244NL]-B (‘kleurloos glas voorruit’) en het portier linksvoor van de auto van het slachtoffer [AAJL3535NL] heeft behoord, dan wanneer alle onderzochte glassporen afkomstig zijn van (een) willekeurig(e) andere ruit(en) of glazen object(en). [32]
Resumé naar aanleiding van de forensische beschouwing
  • Op de plaats delict zijn twaalf hulzen aangetroffen. Deze hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen.
  • Op de handen van verdachten en op de mouwen van de jassen, die zij droegen tijdens hun aanhouding, zijn schotresten aangetroffen. Met name ten aanzien van verdachte [verdachte] kan niet worden uitgesloten dat deze schotresten door middel van secundaire overdracht op zijn handen en mouwen terecht zijn gekomen.
  • De schotresten op de handen en mouwen van verdachten zijn vergeleken met de schotresten van de hulzen op de plaats delict. De bevindingen van het vergelijkend schotrestenonderzoek zijn iets waarschijnlijker wanneer de deeltjes die zijn aangetroffen op verdachten afkomstig zijn van het verschieten van de op de plaats delict aangetroffen hulzen, dan wanneer deze afkomstig zijn van willekeurige andere verschoten hulzen.
  • In de Volkswagen Golf zijn een hoes en een aantal kledingstukken aangetroffen. Het DNAprofiel uit de bemonsteringen van de hoes en diverse kledingstukken matcht met het DNA-profiel van [verdachte] of [medeverdachte] .
  • Op diverse kledingstukken in de Volkswagen Golf zijn schotresten aangetroffen. Dit geldt zowel voor kledingstukken waarop een DNA-profiel van [verdachte] of [medeverdachte] is aangetroffen als voor kledingstukken waarbij geen DNA-profiel is verkregen.
  • Op een aantal kledingstukken zijn schotresten aangetroffen, welke schotresten zijn vergeleken met de schotresten van de hulzen die op de plaats delict zijn aangetroffen. De bevindingen van het vergelijkend schotrestenonderzoek zijn (10 tot 100 keer) waarschijnlijker wanneer de deeltjes die zijn aangetroffen op de kledingstukken afkomstig zijn van het verschieten van de op de plaats delict aangetroffen hulzen, dan wanneer deze afkomstig zijn van willekeurige andere verschoten hulzen.
  • Op diverse kledingstukken in de Volkswagen Golf zijn glassporen aangetroffen. Dit geldt zowel voor kledingstukken waarop een DNA-profiel van [medeverdachte] is aangetroffen als voor kledingstukken waarbij geen DNA-profiel is verkregen.
  • Op een aantal kledingstukken zijn glassporen gevonden, welke glassporen zijn vergeleken met referentieglas uit de auto van het slachtoffer. De bevindingen van dit onderzoek zijn zeer veel (10.000 tot 1.000.000 keer) waarschijnlijker wanneer deze glassporen afkomstig zijn van de vernielde autoruit, waartoe het referentieglas heeft behoord, dan wanneer alle onderzochte glassporen afkomstig zijn van (een) willekeurig(e) andere ruit(en) of glazen object(en).

Enkele vaststellingen ten aanzien van de overige onderzoeksresultaten

Bij verdachte [verdachte] zijn twee aanstekers in zijn fouillering aangetroffen. [33] Verder is bij de aanhouding van verdachten naast de vluchtauto een mobiele telefoon van het merk iPhone 6 aangetroffen (IMEI-nummer [imeinummer] ). Deze telefoon werd gebruikt in combinatie met onder meer het telefoonnummer [nummer] . [34] Volgens de moeder van [verdachte] maakte hij gebruik van het telefoonnummer [nummer] . [35] Bij de instellingen van de iPhone 6 was de naam Denzel [verdachte] als gebruiker ingevoerd. [36]
In de als vluchtauto gebruikte Volkswagen Golf is een PGP-toestel aangetroffen (IMEInummer [imeinummer] ). Uit een analyse bleek dat dit toestel alleen in de periode van 13 november 2017 tot en met 28 november 2017 is gebruikt, in combinatie met een Amerikaans telefoonnummer. [37] [verdachte] heeft verklaard dat hij het PGP-toestel in gebruik heeft gehad. [38]
Uit een CIOT-bevraging op het GBA-adres van [medeverdachte] is gebleken dat het telefoonnummer [nummer] is afgegeven aan [medeverdachte] . Dit telefoonnummer is gebruikt in combinatie met het telefoontoestel met het IMEI-nummer [imeinummer] . Dit IMEI-nummer komt overeen met de tijdens een doorzoeking op de slaapkamer van [medeverdachte] aangetroffen iPhone 7. [39] Bij die doorzoeking op het adres van [medeverdachte] is ook een laptop in beslag genomen. Op de laptop zijn onder meer WhatsApp-gesprekken aangetroffen die zijn gevoerd met het telefoonnummer [nummer] en onder de naam ‘ [alias] ’. In een WhatsApp-gesprek van 6 juni 2017 zegt ‘ [alias] ’ dat hij [medeverdachte] heet. [40]

Voicenotes tijdens de vlucht

Op de iPhone 6, die in gebruik is geweest bij [verdachte] , is een grote hoeveelheid voicenotes aangetroffen. Op 28 november 2017 zijn onderstaande bestanden aangemaakt en via WhatsApp naar het telefoonnummer van [getuige 1] , de partner van [verdachte] , verstuurd:
  • 08:27:23 uur: “Prinses, luister, uhh, ja, maak je alsjeblieft geen zorgen, er is iets gebeurd”;
  • 08:27:39 uur: “Ga niet lopen stressen, ik ehhh ja…”;
  • 08:28:54 uur: “Ik heb een probleem [getuige 1] , ik heb een probleem. Ik weet eens niet of ik het nu nog wel zal gaan halen”.
Verder zijn op 28 november 2017 onderstaande bestanden aangemaakt en via WhatsApp verstuurd naar het telefoonnummer [nummer] , welk telefoonnummer in de contactenlijst van de telefoon is gekoppeld aan [vriend verdachte] :
  • 08:32:05 uur: “Die torie.. ik… probleem man! Probleem, probleem, probleem”;
  • 08:32:50 uur: “ (…) tijd voor dat niet eens bro’s, die mannen rijden nu achter mij aan. Ik ben aan het dampen”.
Gelet op de datum en het tijdstip waarop de voicenotes zijn verstuurd, stelt het hof vast dat de voicenotes zijn verstuurd op het moment dat [verdachte] en [medeverdachte] werden achtervolgd door de politie.

Gebruik van de voertuigen Volkswagen Golf en Seat Cupra

Niet ter discussie staat dat de uitgebrande Seat Cupra het voertuig betreft dat tijdens de liquidatie op de plaats delict is gezien. Het hof stelt vast dat die Seat Cupra is gebruikt om van de [adres] te Nieuwegein weg te komen en dat daarmee daarvandaan naar de [adres] te Utrecht is gereden. Het hof merkt dit voertuig aan als de eerste vluchtauto. De Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] , waarin verdachten zijn aangehouden, merkt het hof aan als tweede vluchtauto. Deze tweede vluchtauto staat op naam van [getuige 2] en is van haar en haar partner [vriend verdachte] . [verdachte] heeft de auto van hen geleend. [43]
Na de liquidatie is door een getuige een deel van het kenteken van de eerste vluchtauto genoteerd, waaronder ‘07’. [44] Het uitgebrande voertuig bleek geen kentekenplaten te hebben. [45]
In de kofferbak van de tweede vluchtauto zijn twee kentekenplaten aangetroffen, beide voorzien van het kenteken [kenteken] en gevat in een kentekenplaathouder. Dit kenteken was afgegeven voor een Seat Leon, kleur zwart. [46] [vriend verdachte] heeft verklaard dat er geen kentekenplaten in zijn auto lagen toen hij deze uitleende aan [verdachte] . [47] Verbalisant [verbalisant] heeft vastgesteld dat de aangetroffen kentekenplaten vals zijn. Nader onderzoek naar de uitgebrande Seat Cupra wees uit dat aan de achterzijde daarvan – op de plek waar normaal gesproken de kentekenplaat zit – een viertal schroeven aanwezig was, kennelijk bedoeld voor de bevestiging van een kentekenplaathouder. [48] In de kofferbak van de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] is een valse autosleutel aangetroffen die visueel overeenkomt met de originele autosleutel van de uitgebrande Seat Cupra. [49]
Klaarzetten eerste vluchtauto
Van de kentekens van de vluchtauto’s zijn de historische gegevens bevraagd voor de nacht van (27 op) 28 november 2017. Dit leverde onder meer de volgende resultaten op:
Tijdstip
Kenteken(s)
Plaats
02:12 uur
[kenteken] en [kenteken]
Rijksweg A12 t.h.v. hectometerpaal 61.9 ri. Woerden
02:14 uur
[kenteken] en [kenteken]
Rijksweg A12 t.h.v. hectometerpaal 58.8 ri. Woerden
02:30 uur
[kenteken]
Rijksweg A2 t.h.v. Maarssen
02:45 uur
[kenteken]
Rijksweg A2 afrit Burgemeester Stramanweg Amsterdam
06:31 uur
[kenteken]
Rijksweg A2 t.h.v. Abcoude
06:41 uur
[kenteken]
Rijksweg A2 t.h.v. Maarssen
06:59 uur
[kenteken]
Rijksweg A12 t.h.v. afrit Nieuwegein
Het telefoonnummer, dat in gebruik is geweest bij [verdachte] , straalde op 28 november 2017 omstreeks 02:30 uur een zendmast aan in Maarssen. [50] Omstreeks 03:07 uur straalde dit telefoonnummer zendmast [adres] te Amsterdam aan. Laatst vermelde zendmast is gelegen in de onmiddellijk omgeving van het adres van [medeverdachte] : [adres] te Amsterdam. [51] Het PGP-toestel straalde omstreeks 03:23 uur en 05:23 uur aan te Vinkeveen en omstreeks 07:23 uur te Maarssen. [52] Met het telefoonnummer dat in gebruik is geweest bij [verdachte] is, omstreeks 06:03 uur en 06:15 uur, uitgebeld naar het telefoonnummer dat bij [medeverdachte] in gebruik is geweest. [53]
[verdachte] heeft verklaard dat hij in de nacht van (27 op) 28 november 2017 samen met [medeverdachte] was om de (eerste vlucht)auto te verplaatsen. [verdachte] reed in de auto van [vriend verdachte] . Ze reden met twee auto’s achter elkaar aan en gingen naar de [adres] . Ze zijn daarna teruggegaan naar Amsterdam. In de ochtend heeft hij [medeverdachte] weer opgehaald en zijn ze samen naar de [adres] gereden. [54]

Voorverkenning Nieuwegein

In de iPhone 6, die in gebruik is geweest bij [verdachte] , is op 12 november 2017 omstreeks 18:47 uur de volgende notitie aangemaakt: ‘ [adres] Nieuwegein’. [55]
Bij de doorzoeking op het adres van [verdachte] is een navigatiesysteem in beslag genomen. Bij het uitlezen daarvan is gebleken dat het navigatiesysteem zich op 15 november 2017 omstreeks 00:38 uur bevond op de kruising Hermesbug en Batauweg te Nieuwegein. De afstand tussen dit kruispunt en het adres [adres] te Nieuwegein bedraagt ongeveer 400 meter. [56] Bij het uitlezen van het navigatiesysteem is tevens gebleken dat het adres [adres] te Nieuwegein is ingevoerd. [57]
Bij het uitlezen van de telefoon is een chatsessie aangetroffen met de gebruiker van het telefoonnummer [nummer] , zijnde [vriend verdachte] . Met het telefoonnummer dat aan [verdachte] toebehoort zijn op de avond van 14 november 2017 onder meer de volgende berichten verstuurd, welke zijn vertaald door een tolk in de Surinaamse taal:
  • Omstreeks 21:46 uur: ‘Oke, ik kom je snel meete en die kari klemmen (Oke ik kom je snel ontmoeten en die telefoon nemen) hoe laat ben je klaar?’;
  • Omstreeks 21:52 uur: ‘Ow shitt die karrie was bij Jeur id auto (Ow shit de telefoon was bij Jeur in de auto) ga em nu appen’;
  • Omstreeks 22:31 uur: ‘Ben er’.
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij op een bodybuildersgala het adres van het slachtoffer heeft gekregen. Op 14 of 15 november 2017 is hij samen met [vriend verdachte] naar Nieuwegein gegaan voor een voorverkenning. [verdachte] heeft verklaard dat hij een paar dagen later nog een keer naar Nieuwegein is gereden om de omgeving te verkennen. [59]

Overig onderzoek gegevensdragers [verdachte] en [medeverdachte]

Afbeeldingen iPhone 6 [verdachte]
Op de iPhone 6 is een hoeveelheid afbeeldingen aangetroffen. Er is onder meer een afbeelding aangetroffen van een automatisch vuurwapen, met daarnaast twee houders en een doosje munitie. Op het doosje van de munitie staat 9 mm Luger. Deze afbeelding is aangemaakt op 18 november 2017. Ook is een afbeelding aangetroffen van een vuurwapen, merk Pietro Berretta. Deze afbeelding is aangemaakt op 23 november 2017. De afbeeldingen zijn niet gemaakt met de iPhone 6, maar zijn mogelijk afkomstig van het internet of opgeslagen nadat deze van een derde zijn ontvangen. [60]
WhatsApp-gesprekken [medeverdachte]
Bij de doorzoeking op het adres van [medeverdachte] is een laptop in beslag genomen, waarop onder meer Whatsapp-gesprekken zijn aangetroffen, die onder de naam ‘ [alias] ’ zijn verstuurd met het telefoonnummer dat bij [medeverdachte] in gebruik was. Tussen ‘ [alias] ’ en ‘Casper the friendly gost’ zijn tussen 12 september 2017 en 28 oktober 2017 de volgende WhatsAppcontacten geweest, waarvan de gesprekken zijn vertaald door een tolk in de Surinaamse taal:
  • [alias] stuurt een foto van een wapen.
  • [alias] : ‘hij wacht op mijn antwoord nu’.
  • Casper: ‘die man heeft die geld al achter gelaten bij me’.
  • Casper: ‘(…) ga voor de hele team nakoes (
  • [alias] : ‘100’.
Hete torie
Bij het uitlezen van de iPhone 6 is een WhatsApp-gesprek aangetroffen van 15 november 2017 met de gebruiker van het telefoonnummer [nummer] , te weten [betrokkene] , waarin [verdachte] vraagt: ‘Heb je niet iemand die op een hete torie wilt?’. [62]
In een gesprek op 3 januari 2018 tussen [medeverdachte] en zijn broer en neef in het huis van bewaring heeft [medeverdachte] gezegd:
  • “door mij is die torie geslaagd (…)”;
  • “(…) ik ben nog jong, ik ben sowieso max vijfendertig ben ik weer buiten”.
Door een tolk in de Surinaamse taal is aangegeven dat met ‘een hete torie’ wordt bedoeld: ‘een gevaarlijke zaak (iets waar je voor moet uitkijken)’. [64]

Verklaring en alternatief scenario [verdachte]

heeft een alternatief scenario naar voren gebracht. Na zich bij de politie hoofdzakelijk op zijn zwijgrecht te hebben beroepen, heeft hij eerst ter zitting van de rechtbank van 31 mei 2018 een verklaring afgelegd. Bij die gelegenheid heeft hij – kort samengevat – het volgende verklaard. Hij is op een bodybuildersgala door iemand gevraagd om te rijden voor een ripdeal vanaf de woning van het slachtoffer. Deze ripdeal zag op het afpakken van het slachtoffer van een hoeveelheid cocaïne. Hij zou alleen als chauffeur optreden. Twee of drie dagen daarna, op 14 of 15 november 2017, is [verdachte] met [vriend verdachte] richting de locatie gereden, maar voortijdig omgedraaid, omdat [vriend verdachte] hem afraadde de ripdeal te doen. Daarna heeft [verdachte] tegen degene die hem had gevraagd, gezegd dat hij niet meer mee wilde werken, omdat het hem te lang duurde. Vervolgens is hem als alternatief gevraagd of hij dan wilde wachten op een parkeerplek in de buurt, om daar iemand – het hof begrijpt: (één van) de daadwerkelijke uitvoerder(s) van de ripdeal – op te halen en naar huis te brengen. Daarmee heeft [verdachte] ingestemd.
Op de bewuste ochtend is [verdachte] samen met [medeverdachte] naar de parkeerplaats gereden. Op de parkeerplaats is [medeverdachte] naar een andere auto gegaan en heeft op de bestuurdersstoel plaatsgenomen. [verdachte] heeft geen andere persoon gezien, maar het was de bedoeling dat [medeverdachte] samen met iemand anders zou vertrekken. Dat was hem verteld. In de tussenliggende periode was er geen mogelijkheid tot contact met [medeverdachte] . Toen [medeverdachte] terugkwam, stak hij die andere auto in brand. Vervolgens legde hij iets in de kofferbak van de auto waarin [verdachte] zat te wachten. [verdachte] ging ervan uit dat het de afgepakte drugs waren. [medeverdachte] is ingestapt en ze zijn weggereden. [verdachte] heeft niet gevraagd of de ripdeal was gelukt, omdat hij in paniek was na de brandstichting. Voor in de auto lag een zak met kleding van [verdachte] . [medeverdachte] heeft die kleding achter neergelegd. Op die manier zouden kruitsporen op de kleding van [verdachte] terecht kunnen zijn gekomen. [verdachte] had handschoenen bij zich, omdat hij deze voor zijn werk gebruikte. [medeverdachte] had ook handschoenen bij zich en heeft in de auto zijn trui uitgetrokken.
In de kern bezien komt de lezing van de verdachte er dus op neer dat [medeverdachte] en een ander de liquidatie hebben gepleegd, terwijl hij in de veronderstelling verkeerde dat het om een ripdeal ging, en dat hij niet aanwezig was bij de liquidatie omdat hij op de [adres] in de Volkswagen Golf zat te wachten totdat (één van) de uitvoerders van de ripdeal zou(den) terugkomen.

Weging en waardering van het alternatieve scenario

Uit de onderzoeksresultaten leidt het hof af dat [verdachte] op 12 november 2017 (van een onbekend gebleven opdrachtgever) informatie heeft verkregen over het slachtoffer [slachtoffer] . Twee dagen later is hij naar Nieuwegein gereden om de omgeving te verkennen. Op zijn telefoon zijn afbeeldingen van wapens aangetroffen en uit een WhatsApp-gesprek bleek dat hij iemand zocht die op ‘een hete torie’ wilde. Op de telefoon van [medeverdachte] zijn eveneens afbeeldingen van en gesprekken over wapens aangetroffen. In de nacht voorafgaand aan de liquidatie zijn [verdachte] en [medeverdachte] met twee auto’s op pad gegaan om de eerste vluchtauto klaar te zetten op de [adres] te Utrecht. Ze zijn teruggereden naar Amsterdam en vroeg in de ochtend zijn ze weer naar de [adres] gereden.
Omstreeks 07:45 uur is [slachtoffer] te Nieuwegein geliquideerd. Er is één (in het
donker geklede) schutter gezien, die vervolgens aan de passagierszijde van de eerste vluchtauto is ingestapt. Twintig minuten later is de eerste vluchtauto, zonder kentekenplaten, volledig uitgebrand aangetroffen op de [adres] . Getuigen hebben gezien dat één persoon, naar later is gebleken [medeverdachte] , dit voertuig in brand heeft gestoken en vervolgens in de tweede vluchtauto is gestapt. Na een wilde achtervolging, waarbij [verdachte] aan onder meer [vriend verdachte] voicenotes heeft gestuurd over problemen met ‘die torie’, zijn [verdachte] en [medeverdachte] aangehouden. In en bij de auto zijn aangetroffen: telefoons, waaronder een PGP-toestel, valse kentekenplaten die van de eerste vluchtauto kwamen, een valse sleutel die paste bij die vluchtauto en diverse kledingstukken.
Zowel op de handen als op de mouwen van de jassen van [verdachte] en [medeverdachte] zijn schotresten aangetroffen. Uit het forensisch dossier volgt dat niet kan worden uitgesloten dat (een deel van) deze schotresten door middel van secundaire overdracht door de politie op de handen en jassen van met name [verdachte] terecht zijn gekomen.
Op basis van vergelijkend onderzoek tussen de schotresten op de handen en mouwen van de jassen en de hulzen op de plaats delict, overweegt het hof als volgt. De aanwezigheid van de schotresten op de handen en jassen van verdachten geeft weliswaar geen directe aanwijzing ten aanzien van (de aanwezigheid van verdachten) bij het schietproces op de plaats delict, maar de bevindingen zijn hiermee ook niet in strijd.
Ten aanzien van de in de tweede vluchtauto aangetroffen kledingstukken overweegt het hof als volgt. Niet van alle kledingstukken kon een DNA-profiel worden verkregen. Het hof acht het aannemelijk dat alle bij de aanhouding aangetroffen kledingstukken, met uitzondering van de door [vriend verdachte] genoemde kleding die hij in de kofferbak had liggen (te weten een wit trainingspak en een bruine doos met Nikeschoenen), aan verdachten toebehoren. Op diverse kledingstukken zijn schotresten aangetroffen. Deze schotresten zijn vergeleken met de schotresten op de hulzen van de plaats delict. Het hof constateert dat de bevindingen van dit vergelijkend schotrestenonderzoek op zichzelf geen sterke bewijswaarde hebben. Er zijn echter ook glasdeeltjes aangetroffen op diverse kledingstukken, welke overeenkomen met het referentieglas van het voertuig waarin
[slachtoffer] zat op het moment dat hij werd doodgeschoten. Het hof overweegt dat aan het geheel van bevindingen, te weten de diverse kledingstukken uit de tweede vluchtauto – waarin verdachten zaten – met daarop het DNA-profiel van verdachten en/of schotresten en/of glasdeeltjes, wél een sterke bewijswaarde moet worden toegekend.
Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat beide verdachten betrokken zijn geweest bij de liquidatie van [slachtoffer] en ten tijde van die liquidatie aanwezig zijn geweest op de plaats delict. Daarbij heeft het hof gelet op:
  • de forensische bewijsmiddelen;
  • het gedetailleerde, vooraf uitgedachte plan, waaronder de voorverkenning door [verdachte] en het klaarzetten van de vluchtauto door beide verdachten.
Het hof acht eveneens overtuigend bewijs aanwezig dat [medeverdachte] de schutter is geweest. Op de zwarte trui, die in een hoes op de vloer voor de bijrijdersstoel is aangetroffen en waaruit een DNA-profiel van [medeverdachte] is verkregen, zijn zowel glasdeeltjes als een grote hoeveelheid schotresten aangetroffen. Voorts is op het paar in elkaar gedraaide handschoenen, dat in het opbergvak van het rechterportier is aangetroffen (naast de bijrijdersstoel, waar [medeverdachte] zat) en waarbij uit de linkerhandschoen het DNA-profiel van [medeverdachte] is verkregen, eveneens een grote hoeveelheid schotresten aangetroffen. Nu deze kledingstukken in de auto zijn aangetroffen (de trui bovendien in een hoes), acht de rechtbank secundaire overdracht door de politie, dan wel door een ander, vrijwel uitgesloten. Dat [medeverdachte] de schutter is geweest, verklaart ook dat op de kledingstukken van [verdachte] een minimale hoeveelheid schotresten is aangetroffen. Dit kan door secundaire overdracht door [medeverdachte] zijn overgebracht.
Daarnaast zijn ook nog de volgende feiten en omstandigheden van belang:
  • [verdachte] is eerst na zes maanden voorarrest met een verklaring gekomen en dus pas nadat het eindproces-verbaal zo goed als gereed was, hij in ieder geval op hoofdlijnen kennis droeg van hetgeen het dossier in belastende zin voor hem inhield en hij tijd en gelegenheid had om zich op een verklaring op detailpunten te prepareren.
  • Op die verklaring heeft hij niet nader in willen gaan, hoewel hij uitdrukkelijk de gelegenheid heeft gekregen om zonder voorafgaande vragen en dus in vrijheid te spreken.
  • [verdachte] heeft – na de verwijzing door de rechter-commissaris – tijdens zijn verhoor op 3 juli 2018 via zijn toenmalige raadsman aangegeven eerst de vragen van de politie in te willen zien, voordat hij een aanvullende verklaring zou afleggen. Omdat hij die vragen niet van tevoren kreeg, heeft hij niet aanvullend verklaard doch zich wederom op zijn zwijgrecht beroepen. Ook in het vervolgens geplande verhoor onder leiding van de rechter-commissaris op 2 oktober 2018 heeft verdachte geweigerd aanvullende vragen te beantwoorden. Eerst ter terechtzitting van de rechtbank op 7 maart 2019 heeft verdachte weer vragen willen beantwoorden.
  • [verdachte] heeft wisselend verklaard over op welk moment – na de eerste of de tweede rit richting Nieuwegein – hij besloot af te zien van de vermeende ripdeal.
  • Het hof acht het niet plausibel dat [verdachte] in het ongewisse is gelaten over de liquidatie, juist terwijl het om zoiets ingrijpends gaat waarbij niets verkeerd mag gaan.
  • Het hof acht de naar eigen zeggen zeer geringe rol van [verdachte] moeilijk te verenigen met het feit dat de opdrachtgever nu juist [verdachte] het adres van het slachtoffer geeft én in het bezit stelt van een PGP-telefoon die naar het zich laat aanzien bij deze klus is gebruikt en die cruciaal was voor vertrouwelijke communicatie tussen de uitvoerders van deze ‘klus’. Als [verdachte] inderdaad alleen maar als chauffeur zou moeten optreden en bewust (op grond van het ‘need to know-principe) van het werkelijke plan in het ongewisse was gelaten, dan lag het veel meer voor de hand dat de opdrachtgever de uitvoerder van de liquidatie zou hebben benaderd met de relevante gegevens over het slachtoffer en de PGP-telefoon om daarmee over de klus in vertrouwelijkheid te kunnen communiceren.
  • Het hof acht de rol van [verdachte] waarvoor hij naar eigen zeggen was gevraagd ook moeilijk te verenigen met het feit dat het hem kennelijk vrij stond om ook anderen (zie bijvoorbeeld diens verzoek aan [betrokkene] ) voor de uitvoering van het plan aan te zoeken, zonder dat daar de instemming van de opdrachtgever voor was vereist. Het was gelet op de uitvoering van het delict de evidente bedoeling dat [slachtoffer] werd gedood. Het in het ongewisse laten van [verdachte] en eventuele door hem aangezochte anderen van dit plan, zou voor de opdrachtgever een onaanvaardbaar afbreukrisico opleveren. Bij een delict als dit en de belangen die daarmee kennelijk zijn gemoeid, ligt iets dergelijks redelijkerwijs niet voor de hand.
  • Het hof acht het evenmin plausibel dat [verdachte] alleen in de tweede vluchtauto heeft zitten wachten zonder enige mogelijkheid om contact met [medeverdachte] te onderhouden. Naar eigen zeggen was het aan [verdachte] overgelaten om de ontmoetingsplek op de [adres] te verlaten als het naar zijn oordeel te lang zou duren. Dat acht het hof, nogmaals gelet op de aard van het delict en de belangen die op het spel stonden, volstrekt onlogisch en ligt dus niet voor de hand. De bedoeling van de tweede vluchtauto was om het spoor ‘dood te laten lopen’. Een eventueel voorbarig vertrek van [verdachte] van de [adres] zou het welslagen van het plan in gevaar hebben kunnen brengen, omdat de uitvoerders van het delict door het vertrek van [verdachte] geen goede en snelle mogelijkheid meer hadden om zich uit de voeten te maken en naspeuring door de politie moeilijk te maken.
  • De iPhone 6 van [verdachte] én de PGP hebben in de dagen voorafgaand aan de liquidatie al dan niet gelijktijdig masten aangestraald in de omgeving van de [adres] te Utrecht
16-11-2017
17-11-2017
19-11-2017
21-11-2017
iPhone 6
21:24:28 uur ( [adres] te Utrecht)
23:45:42 uur ( [adres] te Utrecht)
07:58:49 uur ( [adres] te Utrecht)
23:05:53 uur ( [adres] te Vleuten)
23:13:47 uur (Valkenkamp 631 te Maarssen)
12:31:03 uur ( [adres] te Utrecht)
PGP
21:43:25 uur ( [adres] te De Meern)
21:43:46 uur ( [adres] te Utrecht)
19:00:40 uur ( [adres] te Vleuten)
07:04:35 uur ( [adres] te Utrecht)
Dat een derde, onbekend gebleven, persoon (al dan niet als schutter) bij de uitvoering van de liquidatie betrokken zou zijn geweest, terwijl [verdachte] in de Volkswagen Golf op de [adres] zat te wachten, is een scenario dat door de bewijsmiddelen niet kan worden uitgesloten: er is geen bewijsmiddel voorhanden dat verdachte [verdachte] op de plek van de liquidatie plaatst en evenmin is er een bewijsmiddel dat het bestaan van die derde persoon uitdrukkelijk weerlegt. Anderzijds zijn er voor het scenario van de verdachte ook geen aanwijzingen uit het dossier te putten.
De door het hof aan te leggen maatstaf bij de beoordeling in zo’n geval is niet of zo een scenario kan worden uitgesloten, maar of wat is aangevoerd aannemelijk is geworden en/of de lezing van de verdachte geloof verdient.
Op grond van het voorgaande acht het hof het alternatieve scenario niet alleen op zichzelf beschouwd op verschillende onderdelen onvoldoende aannemelijk geworden, maar ook acht het hof de verklaring van de verdachte, gelet op de wijze en het moment van totstandkoming, zijn bereidheid om aanvullende vragen alleen te beantwoorden als hij die vragen eerst in te zien krijgt – waaruit een berekenende houding blijkt –, niet geloofwaardig. Het hof schuift het alternatieve scenario dan ook terzijde. Het hof acht geen andere redelijke gevolgtrekking mogelijk dan dat verdachte – naast de tweede vluchtauto – ook de eerste vluchtauto heeft bestuurd en zodoende bij de liquidatie van [slachtoffer] aanwezig is geweest. Op de vraag hoe die rol van verdachte – in combinatie met de aan de liquidatie voorafgaande door hem verrichte handelingen – moet worden gewaardeerd, zal het hof hieronder ingaan na de overweging ten aanzien van de in brand gestoken eerste vluchtauto.
Ten aanzien van de brandstichting overweegt het hof als volgt. Op de eerste vluchtauto
waren valse kentekenplaten bevestigd. Na de liquidatie zijn die valse kentekenplaten van de auto afgetrokken en is het voertuig in brand gestoken. In de fouillering van [verdachte] zijn twee aanstekers aangetroffen. Het hof is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het zich ontdoen van de eerste vluchtauto, door dit voertuig in brand te steken, onderdeel was van het gehele liquidatieplan. Door getuigen is verklaard dat de tweede vluchtauto, met daarin [verdachte] en [medeverdachte] , in eerste instantie rustig van de [adres] is weggereden. Dat [verdachte] in paniek zou zijn geweest omdat [medeverdachte] , zonder zijn medeweten, de vluchtauto in brand zou hebben gestoken, zoals [verdachte] heeft verklaard, acht het hof daarom niet geloofwaardig.

Medeplegen liquidatie en brandstichting

Zoals eerder vermeld, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat handelingen van [verdachte] zijn aan te merken als
medeplichtigheidshandelingen, dat deze een bijdrage van onvoldoende gewicht opleveren en dat daarom niet tot een bewezenverklaring van
medeplegenkan worden gekomen. De raadsvrouw is daarbij uitgegaan van de verklaring van [verdachte] dat hij niet op de hoogte was van het plan van de liquidatie en niet aanwezig was bij de uitvoering daarvan. Het hof volgt die verklaring niet en gaat ervan uit dat [verdachte] (a) op de hoogte was van het plan om [slachtoffer] om het leven te brengen, (b) de eerste vluchtauto heeft bestuurd en (c) aanwezig was op het moment dat [medeverdachte] het doelwit [slachtoffer] doodschoot.
[verdachte] heeft naar het oordeel van het hof niet zelf geschoten en dus geen uitvoeringshandeling verricht met betrekking tot het gronddelict: moord. De vraag die het hof dient te beantwoorden is of het samenstel van handelingen van [verdachte] voor, tijdens en na de moord een bijdrage van voldoende gewicht aan het gronddelict opleveren. Met andere woorden: is de bijdrage van [verdachte] zodanig geweest dat van een nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken?
Daarbij zijn onder meer van belang de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. [66]
Het hof is van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt bij de liquidatie. Zij hadden een gezamenlijk en concreet doel voor ogen. In dit geheel heeft ieder zijn eigen rol ingenomen, maar de bijdrage van beide verdachten is steeds van wezenlijk belang geweest in het geheel van feiten en omstandigheden. [verdachte] heeft in de dagen voorafgaand aan de liquidatie tot twee keer toe de woonomgeving van [slachtoffer] en de potentiële wissellocatie van de vluchtauto’s verkend. In de nacht voorafgaand aan de liquidatie zijn [verdachte] en [medeverdachte] gezamenlijk op pad gegaan om de eerste vluchtauto op te halen en klaar te zetten in Utrecht. Op de ochtend van de liquidatie zijn zij gezamenlijk naar Utrecht gereden om die auto op te halen en vervolgens naar Nieuwegein te gaan. Na de liquidatie zijn zij teruggereden naar Utrecht, heeft [medeverdachte] de eerste vluchtauto in brand gestoken en zijn ze vertrokken richting Amsterdam.
Uit het voorgaande volgt ook dat sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien. Er is niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling: [verdachte] en [medeverdachte] hebben de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en hebben zich daarvan rekenschap kunnen geven.
Zoals eerder overwogen, acht het hof het in brand steken van de eerste vluchtauto een essentieel onderdeel van het gehele plan. Dit levert het medeplegen van de liquidatie en brandstichting op.

Eindconclusie feit 1 en 2

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord (feit 1 primair) en aan het medeplegen van brandstichting (feit 2 primair).

Ten aanzien van feit 3

Op 28 november 2017 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan het [adres] te [woonplaats] , het adres van verdachte. De moeder van verdachte was bij de doorzoeking aanwezig en verklaarde dat alle voorwerpen in slaapkamer B (de slaapkamer van verdachte) van verdachte zijn. [67] In die slaapkamer werd een boodschappentas met daarin op hasj gelijkende plakken aangetroffen en in beslag genomen. De brokken bruine samengeperste substantie, in totaal 4.881,88 gram, werden door de verbalisanten herkend als hasjiesj: een vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep. Door de verbalisanten is een monster genomen, dat vervolgens (indicatief) is getest met gebruik van de MMC-Cannabistest. Die test gaf een reactie die indicatief is voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj. [68]
Gelet op de positieve indicatieve test en de bevindingen van de verbalisanten, waaronder de kleur van de brokken en de herkenning van de brokken als hasjiesj, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de aangetroffen brokken hasjiesj bevatten. Het hof betrekt bij dit oordeel ook dat de gebruikte testset wordt geadviseerd door het NFI. [69]
Nu de brokken met hasjiesj zijn aangetroffen op de slaapkamer van verdachte en de moeder van verdachte bij de doorzoeking heeft verklaard dat alle spullen in die slaapkamer van verdachte zijn, acht het hof bewezen dat verdachte deze hasjiesj opzettelijk aanwezig heeft gehad, zoals onder 3 ten laste is gelegd.

Ten aanzien van feit 4

Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom volstaat het hof met een opgave van de bewijsmiddelen:
  • de processen-verbaal van aangifte van [naam 2] , p. 780-781, en [naam 1] , p. 791-792;
  • de processen-verbaal van bevindingen, p. 764-765, p. 770-771 en 773-776;
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank van 7 maart 2019.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij opof omstreeks28 november 2017 te Nieuwegein,althans in het arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een anderof anderen, althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
door met eenof meervuurwapen(s) één ofmeerdere kogel(s)in en/of door en/of in de richting van het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] te schieten/af te vuren;
2. primair
dat hij op 28 november 2017 te Utrecht,althans in het arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een anderof anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht door toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking te brengen met een brandbaar voorwerp en dat brandbare voorwerp in een auto (SeatLeon) te gooien,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die auto en de zich daarin bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen,te duchten was.
3.
hij opof omstreeks28 november 2017 te Amstelveen,althans in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4881,88 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gramvan een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj),
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij opof omstreeks28 november 2017 te Utrecht en/of Kockengen, gemeente Stichtse Vecht, en/of Wilnis, gemeente De Ronde Venen en/of Amsterdam,
althansals bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg,
-
de Kerkweg (te Kockengen) heeft gereden met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur, in elk geval de daar geldende toegestane maximumsnelheid voor motorvoertuigen van 30 kilometer per uur met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden, terwijl er veel voertuigen op die weg reden en/of
-
(vervolgens) op de provinciale weg N401 (teKockengen, althansgemeente Stichtse Vecht) bestaande uit één rijbaan met verkeer in beide richtingen, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers heeft hij, verdachte, een dubbele doorgetrokken streep naar links overschreden, en/of(vervolgens) heeft hij, verdachte, zich links van de streep bevonden, immers reed hij, verdachte, op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer(terwijl tegemoetkomend verkeer naderde)en/of
-
(vervolgens) op de provinciale weg N212 (richting Wilnis, gemeente De Ronde Venen), niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, immers heeft hij, verdachte, gereden op het weggedeelte dat bestemd was voor tegemoetkomend verkeer, terwijl er tegemoet komend verkeer (op zeer korte afstand) was genaderd, ten gevolge waarvan het tegemoetkomend verkeer erg hard moest afremmen om een frontale aanrijding te voorkomen en/of
-
(vervolgens) op de Ringdijk (te Wilnis) niet zijn snelheid zodanig heeft geregeld, dat hij in staat was om de door hem bestuurde personenauto tot stilstand te brengen binnen de afstand, waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,althans onvoldoende afstand heeft gehouden tot het voertuig voor hem,ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan tussen het door hem bestuurde voertuig en het voor hem rijdende voertuig(dat door [naam 2] bestuurd werd en/ofterwijl [naam 2] 38 weken zwanger was)en/of
-
(vervolgens) op de provinciale weg N201 richting de oprit de Rijksweg A2 links en/ofrechts meerdere voertuigen heeft ingehaald en/of(daarbij) slalommend door het verkeer heeft gemanoeuvreerd, althans heeft gereden, terwijl er veel voertuigen op die weg redenen/of stil stonden en/of
-
(vervolgens) op de Rijksweg A2 (tussen de oprit Vinkeveen en Amsterdam) met snelheden tussen de 160 kilometer per uur en de 180 kilometer per uur heeft gereden en/of (daarbij)op de vluchtstrook heeft gereden en/of
-
(vervolgens) op de Muntbergweg (te Amsterdam) niet zijn snelheid zodanig heeft geregeld, dat hij in staat was om de door hem bestuurde personenauto tot stilstand te brengen binnen de afstand, waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, althans onvoldoende afstand heeft gehouden tot het voertuig voor hem, ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan tussen het door hem bestuurde voertuig en het voor hem stil staande voertuig(dat door [naam 1] bestuurd werd)en/of
-
(vervolgens) op de Muntbergweg (te Amsterdam), geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet is gestopt, maar is doorgereden in strijd met voor een voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde en/of
-
(vervolgens) op de S111 en/ofde Meibergdreef (te Amsterdam) heeft gereden op het weggedeelte dat bestemd was voor tegemoetkomend verkeer en/of(daarbij) is uitgeweken voor tegemoetkomend verkeer en/of(vervolgens) door de berm is gereden en/of(vervolgens) op het fietspad heeft gereden, ten gevolge waarvan voetgangers en bestuurders van (brom)fietsen, althans verkeersdeelnemers,moesten uitwijken om een aanrijding te voorkomen,
door welke gedraging(en)van verdachte telkens gevaar op die weg(en)werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt,en/ofhet verkeer op die weg(en)werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van moord.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft de oplegging van de volgende straffen gevorderd.
  • Ter zake van feit 1, 2 primair en 3:een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 jaar met aftrek van voorarrest.
  • Ter zake van feit 4:hechtenis voor de duur van twee maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat bij een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan moord een veel lagere straf dient te worden opgelegd en zich overigens ten aanzien van de strafoplegging aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich, samen met de mededader, schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer] . Op de vroege ochtend is [slachtoffer] vlak voor zijn woning beschoten, terwijl hij net in zijn auto was gestapt. Zijn vriendin en zijn dochtertje waren op dat moment thuis, net als veel buurtbewoners die de schoten hebben gehoord en de vluchtauto hebben zien wegrijden. Verdachte en de mededader zijn er na de moord vandoor gegaan, hebben de eerste vluchtauto in brand gestoken en geprobeerd te ontkomen aan de politie. Dit alles heeft voor veel gevoelens van onrust en onveiligheid gezorgd in de maatschappij. Met deze liquidatie hebben verdachte en de mededader blijk gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor het leven van een medemens. Zij hebben niet alleen [slachtoffer] het leven ontnomen, maar ook de nabestaanden, in het bijzonder zijn familie, partner en dochter, een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht. De dochter van het slachtoffer, die destijds vier maanden oud was, zal geen herinneringen hebben aan haar vader en hem niet leren kennen. De nabestaanden zullen hun leven lang het verdriet moeten dragen, zoals ook naar voren is gekomen uit de ter zitting van de rechtbank voorgedragen slachtofferverklaring van de partner van [slachtoffer] . Het hof neemt verdachte dit zeer ernstig kwalijk.
Deze moord heeft, mede door de wijze waarop die is uitgevoerd, alle schijn van een kille liquidatie. Verdachte en de mededader hebben geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor wat zij hebben gedaan en hebben over de achtergrond niets willen verklaren. Het hof ziet in de toedracht geen andere reden dan dat verdachte en de mededader deze koelbloedige liquidatie in opdracht van een ander hebben verricht, maar ook daarover hebben zij niets willen verklaren.
De wetgever heeft voor moord als maximumstraf een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaren vastgesteld. Voor een feit als dit zijn binnen de rechtspraak geen landelijke oriëntatiepunten. Wel lijkt dit type liquidatie steeds vaker voor te komen. Het hof is dan ook van oordeel dat het handelen van verdachte enkel een zeer langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Het hof merkt daarbij op dat een gevangenisstraf voor de nabestaanden niet lang genoeg kan zijn, maar het leed voor de nabestaanden is niet het enige criterium waarmee het hof bij de strafoplegging rekening moet houden. Het hof betrekt bij de strafoplegging ook het beginsel van rechtsgelijkheid en kijkt in dat kader naar de straffen die doorgaans voor soortgelijke misdrijven worden opgelegd.
Dat in acht nemend, zal het hof voor een liquidatie als uitgangspunt nemen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 januari 2021 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren voor onder meer diefstal met geweld. Het hof weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Ook weegt het hof in strafverzwarende zin mee dat de liquidatie heeft plaatsgevonden op een doordeweekse dag in een woonwijk op een tijdstip dat mensen doorgaans naar school of naar hun werk gaan.
Gelet op het voorgaande zal het hof voor de feiten 1 primair, 2 primair en 3 aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 21 jaren. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht.
Ten aanzien van feit 4 overweegt het hof als volgt. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan buitengewoon gevaarlijk en volstrekt onverantwoord rijgedrag. Zo heeft hij met een veel te hoge snelheid gereden, links en rechts ingehaald, zich door het verkeer gemanoeuvreerd, andere weggebruikers van de weg gedwongen en rode verkeerslichten genegeerd. Daarbij heeft hij in ieder geval twee aanrijdingen veroorzaakt. Dit alles om aan de politie te ontkomen. Gelet op de ernst van dit feit zal het de voor de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet destijds geldende maximumstraf opleggen, te weten een hechtenis voor de duur van twee maanden. Daarnaast zal het hof aan verdachte opleggen een rijontzegging voor de duur van twee jaar waarvan één jaar voorwaardelijk.
Ten aanzien van het beslag
Het onder 1 primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een iPhone 6 en een PGP-toestel. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurdverklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Vorderingen van de benadeelde partijen
De volgende benadeelde partijen hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding voor het onder 1 bewezen verklaarde feit.
  • [benadeelde 1] heeft € 22.492,88 aan vergoeding van materiële schade gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep nietontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
  • [benadeelde 2] heeft € 6.448,52 aan vergoeding van materiële schade gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep nietontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
  • Namens [benadeelde 5] is een bedrag van € 21.600,- aan vergoeding van materiële schade gevorderd. De vordering is door de rechtbank hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 21.200,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
 [benadeelde 6] heeft € 7.770,58 aan vergoeding van materiële schade en € 25.000,- aan vergoeding van immateriële schade gevorderd. De vordering is door de rechtbank hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 27.948,46. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding voor het onder 2 bewezen verklaarde feit. Hij vorderde € 1.713,93 aan vergoeding van materiële schade en € 200,- aan vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Namens de erven van [benadeelde 3] heeft [benadeelde 4] zich in hoger beroep (opnieuw) gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van [benadeelde 1] gevorderd dat:
  • vergoeding van de materiële schade van de benadeelde partij [benadeelde 1] hoofdelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 950,- (kosten rouwkleding en eigen risico reparatie autoruit), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering;
  • vergoeding van de reiskosten (proceskosten) hoofdelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.511,05.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van [benadeelde 2] gevorderd dat:
  • de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering;
  • vergoeding van de als proceskosten aan te merken kosten hoofdelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 159,12.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van [benadeelde 5] gevorderd dat:
  • de vordering hoofdelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 21.200,--, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van [benadeelde 6] gevorderd dat:
  • de vordering hoofdelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 27.564,68, bestaande uit € 2.564,68 aan materiële schade en € 25.000,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering;
  • vergoeding van de als proceskosten aan te merken kosten hoofdelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 50,44.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de beslissingen van de rechtbank te volgen voor zover het de niet-ontvankelijkverklaringen betreft.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
Het hof stelt ten aanzien van de gevorderde vergoeding van materiële schade het volgende voorop.
Nabestaanden van een slachtoffer kunnen slechts in vier gevallen aanspraak maken op een vergoeding:
  • als erfgenaam onder algemene titel;
  • als nabestaande als het gaat om kosten van gederfd levensonderhoud;
  • als degene ten wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen;
  • in het geval van shockschade.
Gelet hierop is voor de volgende (gevorderde) posten geen juridische grondslag:
[benadeelde 2] :
  • reiskosten naar Aruba;
  • reiskosten periode 02-12-2017 t/m 01-01-2018.
[benadeelde 1] :
  • wijzigingskosten tickets KLM;
  • vrije dagen echtgenote [benadeelde 1] ;
  • reiskosten periode 02-12-2017 t/m 01-01-2018;
  • kosten in verband met verhuizing naar Nederland;
  • kosten in verband met afkoop arbeidscontract;
  • opzegging huurcontract woning Aruba;
  • overnachting hotel op 08-07-2018;
  • huur appartement in de periode 28-06-2018 t/m 12-07-2018;
  • kosten douane;
  • keuring RDW auto;
  • huur woning slachtoffer;
  • premie zorgverzekering slachtoffer;
  • verzekering motoren Honda en Yamaha.
Het hof is – anders dan de advocaat-generaal – van oordeel dat de kosten die zien op de rouwkleding niet onder kosten van lijkbezorging vallen. Verder is het hof van oordeel dat het eigen risico voor de reparatie van de (beschoten) autoruit evenmin kan worden vergoed, nu de benadeelde partij [benadeelde 1] geen erfgenaam is en daarom niet onder algemene titel een vordering van het slachtoffer kan verkrijgen.
Gelet op het voorgaande zal het hof de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van hun vorderingen. Over de door de benadeelde partijen gevorderde reiskosten beslist het hof onder het kopje ‘proceskosten’.
Proceskosten
De benadeelde partijen hebben vergoeding gevorderd van de reiskosten die verband houden met het bijwonen van de zittingen in eerste aanleg, welke kosten het hof als proceskosten aanmerkt. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 12 juni 2015 [70] overweegt het hof als volgt. Indien wordt geprocedeerd bij gemachtigde in procedures die in persoon mogen worden gevoerd, bestaat in beginsel alleen aanspraak op vergoeding van proceskosten in de vorm van ‘salaris gemachtigde’ en ‘verschotten’. De door de benadeelde partij gemaakte reiskosten kunnen in dat geval alleen worden toegekend als sprake is van schade als bedoeld in artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek. Daarvoor is, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen plaats.
Het hof zal de benadeelde partijen daarom niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van hun vordering en de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Ten aanzien van de vordering namens de benadeelde partij [benadeelde 5]

Naar het oordeel van het hof is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting over de vordering is gebleken, vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is voor die schade naar burgerlijk recht aansprakelijk, omdat het gaat om kosten van gederfd levensonderhoud.
Namens de benadeelde partij is vergoeding gevraagd van gederfd levensonderhoud, berekend vanaf het moment van de liquidatie tot aan haar achttiende verjaardag. Daarbij is uitgegaan van een bedrag van € 100,- per maand. Het hof is van oordeel dat deze schadepost voldoende is onderbouwd. Het hof zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 21.200,-. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal het hof aan verdachte opleggen de verplichting tot betaling aan de staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van de benadeelde partij.
De wettelijke rente is – zoals in tweede instantie gevorderd door de advocaat van de benadeelde partij – toewijsbaar vanaf 4 maart 2019, de datum van het indienen van de vordering.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan.

Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

Kosten lijkbezorging
Naar het oordeel van het hof is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting over de vordering is gebleken, vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is voor die schade naar burgerlijk recht aansprakelijk, omdat het gaat om kosten die zijn gemaakt voor de begrafenis. De schadeposten ten aanzien van de kosten voor de uitvaart (bloemen, rouwzegels, rouwkaarten en kosten asverstrooiing) zijn door de verdediging ook niet weersproken. Het hof zal deze schadeposten dan ook toewijzen tot een bedrag van € 1.237,21.
Shockschade, gederfde inkomsten en medische kosten
Wat betreft de criteria voor de toekenning van een vergoeding van immateriële schade in de vorm van shockschade, sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere het Taxibus-arrest [71] ). Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient bij de begroting van die schade, indien mogelijk, te worden gelet op vergelijkbare gevallen.
Niet is weersproken dat de benadeelde partij, zoals zij heeft gesteld en heeft onderbouwd, als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade in de vorm van shockschade heeft geleden. Gelet op wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schade wordt toegewezen, schat het hof de omvang van de immateriële shockschade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid op € 25.000,-.
Ook heeft de benadeelde partij € 5.309,88 aan gederfde inkomsten gevorderd. Dit betreft 30 procent van haar laatst genoten salaris en is bedoeld als aanvulling op de ziektewetuitkering. Het gevorderde bedrag heeft betrekking op een periode van twaalf maanden, gerekend vanaf de datum van arbeidsongeschiktheidsverklaring op 12 januari 2019. Niet is weersproken dat de benadeelde partij, zoals zij heeft gesteld en heeft onderbouwd, als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade in de vorm van gederfde inkomsten heeft geleden. Het hof zal dat deel van de vordering mede daarom toewijzen. Als ingangsdatum van de wettelijke rente zal het hof het midden van de gevorderde periode nemen, te weten 12 juli 2019.
Ten aanzien van de medische kosten en een deel van de reiskosten, is het hof van oordeel dat deze geen rechtstreeks schade betreffen als bedoeld in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Het deel van de reiskosten dat betrekking heeft op de gesprekken met Slachtofferhulp en de officier van justitie, waarbij – naar mag worden aangenomen – ook de vordering zal zijn besproken, vormen naar het oordeel van het hof buiten rechte gemaakte kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade, zoals bedoeld in artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek. Verdachte is voor die kosten aansprakelijk. Het hof zal de hiervoor gevraagde vergoeding van in totaal € 16,64 dan ook toewijzen. Over de andere reiskosten zal het hof beslissen onder het kopje ‘proceskosten’.
Overige materiële schade
De benadeelde partij heeft verder vergoeding gevraagd van de kosten voor verhuismaterialen, opslag van de inboedel en huur van een verhuiswagen. Gelet op wat hiervoor is overwogen over de vorderingen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zal het hof de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Proceskosten
Gelet op wat het hof eerder heeft overwogen over het toekennen van een vergoeding van proceskosten in het geval dat wordt geprocedeerd bij gemachtigde in procedures die in persoon mogen worden gevoerd, zal het hof de benadeelde partij in zoverre nietontvankelijk verklaren in de vordering.
Omdat de benadeelde partij in overwegende mate in het gelijk is gesteld, zal het hof verdachte veroordelen in de proceskosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil
Ten slotte
Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal het hof aan verdachte opleggen de verplichting tot betaling aan de staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van de benadeelde partij.
De gevorderde rente is – zoals de advocaat van de benadeelde partij in tweede instantie heeft gevorderd (behalve ten aanzien van de post ‘gederfde inkomsten’) – toewijsbaar vanaf de datum van het indienen van de vordering, te weten 4 maart 2019.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij de erven van [benadeelde 3]
Naar het oordeel van het hof is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting over de vordering is gebleken, vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
Bij de liquidatie is de – eerder gestolen – auto van de benadeelde partij gebruikt als (eerste) vluchtauto. Deze auto is vervolgens in brand gestoken en volledig uitgebrand. De verzekeraar van de benadeelde partij heeft de schade aan de auto vergoed. De benadeelde partij heeft vergoeding gevraagd van zijn spullen die ten tijde van de diefstal in zijn auto lagen. Het hof is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat die spullen ook ten tijde van het voorhanden krijgen van de auto door verdachte dan wel de brandstichting nog in de auto lagen. Het hof zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij heeft verder een vergoeding van immateriële schade gevraagd. Het hof is van oordeel dat er geen juridische grondslag is voor toewijzing van die schade, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:95 en 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof zal de benadeelde partij ook in dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Proceskosten
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard in de vordering, ziet het hof geen ruimte om de gevorderde vergoeding van reiskosten, die het hof als proceskosten aanmerkt, toe te kennen. Het hof zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering dan ook nietontvankelijk verklaren en de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Het openbaar ministerie heeft een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 6 december 2017 (VI-zaaknummer 99-000727-31) aanhangig gemaakt.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank NoordHolland van 16 september 2013 met parketnummer 15-706062-13 is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
Bij het besluit voorwaardelijke invrijheidstelling van 21 september 2015 is verdachte, met toepassing van artikel 15 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, op 23 oktober 2015 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De duur van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en de daaraan gekoppelde proeftijd bedraagt 487 dagen.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen, aangezien verdachte zich, gelet op de onderhavige zaak, niet aan de algemene voorwaarde heeft gehouden.
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering.
Het hof is van oordeel dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling wegens overtreding van de algemene voorwaarde dient te worden toegewezen, nu verdachte in de proeftijd opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 33, 33a, 36f, 47, 57, 62, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 primair, onder 2 primair en onder 3 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot hechtenisvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) jarenmet aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd is geweest.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • een iPhone 6;
  • een PGP-toestel.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 21.200,00 (eenentwintigduizend tweehonderd euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 21.200,00 (eenentwintigduizend tweehonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 141 (honderdeenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan één van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding van de materiële schade op 4 maart 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 31.563,73 (eenendertigduizend vijfhonderddrieënzestig euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 6.563,73 (zesduizend vijfhonderddrieënzestig euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 6] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 31.563,73 (eenendertigduizend vijfhonderddrieënzestig euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 6.563,73 (zesduizend vijfhonderddrieënzestig euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 192 (honderdtweeënnegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding van de gederfde inkomsten op 12 juli 2019.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding van de overige materiële schade en de immateriële schade op 4 maart 2019.
Vordering van de benadeelde partij de erven van [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij de erven van [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met VIzaaknummer 99-000727-31 toe en gelast dat het gedeelte van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland onder parketnummer 15-706062-13 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel wordt ondergaan, te weten: 487 dagen.
Aldus gewezen door
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. C.P.J. Scheele, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.W.P. Soons en R.H.D. de Roo MSc, griffiers,
en op 18 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. C.P.J. Scheele is buiten staat
dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 18 maart 2021.
Tegenwoordig:
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. R. Zwarts, advocaat-generaal,
mr. R.W.P. Soons, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijk vorm door een verbalisant van de politie MiddenNederland, Dienst Regionale Recherche, Generieke Opsporing, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0900-2017360215, onderzoek 09Apollo17/MDRAB17015, gesloten op 10 april 2018, en in de bijbehorende in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 53.
3.Deskundig verslag van het pathologisch onderzoek, opgesteld door prof. dr. W. Jacobs, opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd, p. 280.
4.Munitieonderzoek d.d. 16 maart 2018, opgesteld door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal, p. 309.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige 1442946, p. 571; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 593.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 198.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 699.
8.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 31 mei 2018.
9.Proces-verbaal uitwerking anonieme getuige 01A, p. 734; proces-verbaal uitwerking anonieme getuige 01B, p. 738.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 770-771.
11.Proces-verbaal van aanhouding verdachte, p. 1007; proces-verbaal van aanhouding [medeverdachte] , p. 894.
12.Munitieonderzoek d.d. 16 maart 2018, opgesteld door het NFI, opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd, p. 309.
13.Munitieonderzoek d.d. 16 maart 2018, opgesteld door het NFI, opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd, p. 314.
14.Verkorte rapportage schotrestenonderzoek d.d. 30 november 2017, opgesteld door het NFI, opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces gevoegd, p. 293, 303-304;
15.Aanvullend schotrestenonderzoek d.d. 25 januari 2018, opgesteld door het NFI, opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd, p. 305.
16.Tweede aanvullend schotrestenonderzoek d.d. 4 april 2018, opgesteld door het NFI, opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd, p. 338.
17.Aanvullend schotrestenonderzoek d.d. 25 januari 2018, opgesteld door het NFI, opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd, p. 305.
18.Tweede aanvullend schotrestenonderzoek d.d. 4 april 2018, opgesteld door het NFI, opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd, p. 339.
19.Sporenmatrix, versie 6 april 2018, opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd, p. 28.
20.Proces-verbaal forensisch onderzoek vervoermiddel, opgenomen in de map van het Forensisch dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd, p. 155-157.
21.DNA-onderzoek d.d. 6 februari 2018, opgesteld door het NFI, opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd, p. 383.
22.DNA-onderzoek d.d. 6 april 2018, opgesteld door het NFI, opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd, p. 391-392.
23.DNA-onderzoek d.d. 8 mei 2018, opgesteld door het NFI, opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd.
24.DNA-onderzoek d.d. 6 februari 2018, opgesteld door het NFI, opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd, p. 388.
25.DNA-onderzoek d.d. 6 februari 2018, opgesteld door het NFI, opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd, p. 388.
26.Tweede aanvullend schotrestenonderzoek d.d. 4 april 2018, opgesteld door het NFI, opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd, p. 325-327.
27.Tweede aanvullend schotrestenonderzoek d.d. 4 april 2018, opgesteld door het NFI, opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd, p. 338.
28.Tweede aanvullend schotrestenonderzoek d.d. 4 april 2018, opgesteld door het NFI, opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd, p. 338.
29.Tweede aanvullend schotrestenonderzoek d.d. 4 april 2018, opgesteld door het NFI, opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd, p. 338.
30.Tweede aanvullend schotrestenonderzoek d.d. 4 april 2018, opgesteld door het NFI, opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd, p. 339.
31.Vergelijkend glasonderzoek d.d. 9 april 2018, opgesteld door het NFI, opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd, p. 369.
32.Vergelijkend glasonderzoek d.d. 9 april 2018, opgesteld door het NFI, opgenomen in de map van het Forensisch Dossier, als aparte bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd, p. 371.
33.Proces-verbaal IBN DENSD93, p. 711.
34.Proces-verbaal van bevindingen, p. 209.
35.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 603.
36.Proces-verbaal onderzoek GSM, p. 234.
37.Proces-verbaal van bevindingen, p. 312.
38.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 7 maart 2019.
39.Proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker telefoonnummer [nummer] , p. 204-205.
40.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek DELL-laptop IBN-code B.04.01.001, p. 281-283.
41.Proces-verbaal van bevindingen, p. 236-241; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 651.
42.Proces-verbaal van bevindingen, p. 242-243.
43.Proces-verbaal van bevindingen, p. 170; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 621.
44.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 594.
45.Proces-verbaal van bevindingen, p. 699.
46.Proces-verbaal van bevindingen, p. 67.
47.Proces-verbaal van verhoor getuige [vriend verdachte] , p. 639.
48.Proces-verbaal onderzoek (valse) kentekenplaten en autosleutel, p. 76.
49.Proces-verbaal onderzoek (valse) kentekenplaten en autosleutel, p. 78.
50.Proces-verbaal van bevindingen, p. 91.
51.Proces-verbaal van bevindingen, p. 346.
52.Proces-verbaal van bevindingen, p. 315.
53.Proces-verbaal van bevindingen, p. 346.
54.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 31 mei 2018.
55.Proces-verbaal onderzoek GSM, p. 235.
56.Proces-verbaal van bevindingen, p. 255; proces-verbaal van bevindingen, p. 257.
57.Proces verbaal van bevindingen onderzoek reisbewegingen 14/15 november 2017, p. 327.
58.Proces-verbaal van bevindingen, p. 328-329; proces-verbaal van bevindingen, p. 337-338.
59.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 31 mei 2018.
60.Proces-verbaal van bevindingen, p. 246-247, 250.
61.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek DELL laptop IBN code B.04.01.001, p. 281 (inclusief bijlagen, p. 287 en 290).
62.Proces-verbaal van bevindingen, p. 227.
63.Proces-verbaal uitwerken OVC, p. 486; proces-verbaal van bevindingen, p. 502.
64.Proces-verbaal van bevindingen, p. 226.
65.Proces-verbaal van bevindingen, p. 313-315; proces-verbaal van bevindingen, p. 342-344.
66.Vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis. Zie voorts: HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716, en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 m.nt. Rozemond.
67.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 862-863.
68.Proces-verbaal van bevindingen, p. 867-868 (inclusief bijlagen op p. 869-870).
69.HR 11 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2293.
70.HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600.
71.HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356.