3.1Het middel houdt de klacht in dat de beschikking van de kantonrechter blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het opzegverbod tijdens ziekte in de weg staat aan de door de werkgever verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daarmee heeft de kantonrechter volgens de klacht miskend dat ontbinding wegens bedrijfseconomische omstandigheden (de a-grond) ook mogelijk is tijdens arbeidsongeschiktheid van de werknemer, indien het opzegverbod tijdens ziekte niet gold tijdens de voorafgaande UWV-procedure omdat de ziekte pas een aanvang heeft genomen nadat het verzoek om toestemming voor opzegging op de a-grond door het UWV was ontvangen (art. 7:670 lid 1, aanhef en onder b, BW).
3.2.1Op verzoek van de werkgever kan de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden op grond van het vervallen van de arbeidsplaats van de werknemer (art. 7:669 lid 3, aanhef en onder a, BW (de a-grond)). Ontbinding op deze grond is slechts mogelijk indien de werkgever eerst het UWV heeft verzocht om toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst en deze toestemming door het UWV is geweigerd (art. 7:671b lid 1, aanhef en onder b, BW in verbinding met art. 7:671a lid 1 BW). De bevoegdheid om het ontbindingsverzoek in te dienen vervalt twee maanden na de dag waarop de toestemming door het UWV is geweigerd (art. 7:686a lid 4, aanhef en onder d, BW).
3.2.2De kantonrechter kan een verzoek tot ontbinding slechts inwilligen indien er geen opzegverboden als bedoeld in art. 7:670 BW gelden (art. 7:671b lid 2 BW). Art. 7:670 lid 1 BW (hierna kortweg ook: opzegverbod tijdens ziekte) houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“1. De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid:
a. (…)
b. een aanvang heeft genomen nadat een verzoek om toestemming als bedoeld in artikel 671a door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (…) is ontvangen”.
Art. 7:671b lid 7 BW luidt als volgt:
“7. Het opzegverbod, bedoeld in art. 670, lid 1, geldt niet indien de ziekte een aanvang heeft genomen nadat het verzoek om ontbinding door de kantonrechter is ontvangen”.
Opzegverbod tijdens ziekte
3.3.1Het opzegverbod tijdens ziekte beoogt de werknemer te beschermen tegen een ontslag wegens ziekte en tegen verkorting van de termijn voor het vinden van ander werk, en heeft mede ten doel de werknemer te vrijwaren van de psychische druk die een ontslagaanzegging tijdens zijn ziekte kan veroorzaken.
3.3.2De in art. 7:670 lid 1, aanhef en onder b, BW opgenomen beperking van het opzegverbod tijdens ziekte gaat terug op de Wet Flexibiliteit en zekerheid.De beperking is ontleendaan een voorstel van de Stichting van de Arbeid om op deze wijze “mogelijk oneigenlijk gebruik van het opzeggingsverbod tijdens ziekte, door lichtvaardige ziekmelding nadat een aanvraag tot ontslagvergunning is gedaan”, te ondervangen.De beperking is door de regering toegelicht door te wijzen op het “knelpunt in de praktijk” dat opzegging niet mogelijk is als de werknemer zich ziek meldt nadat de ontslagvergunning is aangevraagd, “terwijl vaststaat dat er geen verband is tussen ziekte en opzegging”,en op de wens om de ontslagprocedure in tijd te bekorten.
3.4.1Het opzegverbod tijdens ziekte had tot aan de wijziging van het ontslagrecht door de Wet werk en zekerheidslechts betrekking op de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever. Sinds 1 juli 2015 geldt op grond van art. 7:671b lid 2 BW het opzegverbod ook bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter.
3.4.2De door de Wet Flexibiliteit en zekerheid ingevoerde beperking van het opzegverbod tijdens ziekte is door de Wet werk en zekerheid zonder materiële wijziging gehandhaafd. In de memorie van toelichting is hierover vermeld:
“In het nieuw voorgestelde eerste lid, onderdeel b, wordt (…) geregeld dat het opzegverbod bij ziekte niet geldt indien de ziekte een aanvang heeft genomen nadat het volledige verzoek om toestemming als bedoeld in artikel 7:671a, eerste of tweede lid, BW door het UWV of de in dat artikel bedoelde commissie is ontvangen. Als er sprake is van een ziekmelding die heeft plaatsgevonden nadat de werkgever een verzoek om ontbinding heeft gedaan, hoeft dit evenmin aan een ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter in de weg te staan (artikel 7:671b, zevende lid, BW).”
Over art. 7:671b lid 7 BW is in de memorie van toelichting verder vermeld:
“In het voorgestelde zevende lid wordt tot uitdrukking gebracht dat het opzegverbod bij ziekte (…) niet geldt indien de ziekte een aanvang heeft genomen nadat het ontbindingsverzoek door (de griffie van) de kantonrechter is ontvangen.”
3.5.1De tekst van art. 7:671b lid 2 BW (zie hiervoor in 3.2.2) wijst erop dat indien de werknemer ziek is geworden na de indiening bij het UWV van de ontslagaanvraag, dit niet aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat. Art. 7:671b lid 2 BW verwijst immers naar de opzegverboden als bedoeld in art. 7:670 BW en volgens art. 7:670 lid 1, onder b, BW is van een opzegverbod tijdens ziekte in een dergelijk geval geen sprake.
Deze uitleg strookt met de bedoeling van de wetgever om met de beperking van het opzegverbod mogelijk oneigenlijk gebruik van het opzegverbod tijdens ziekte te ondervangen (zie hiervoor in 3.3.2). Wanneer ziekte, aangevangen in de periode tussen de ontslagaanvraag en het ontbindingsverzoek, in de weg zou staan aan toewijzing van het ontbindingsverzoek, laat dat immers ook ruimte voor ziekmeldingen op oneigenlijke gronden, gericht op afwijzing van het ontbindingsverzoek.
3.5.2Met deze uitleg van art. 7:671b lid 2 BW strookt voorts dat de procedure bij het UWV en die bij de kantonrechter nauw met elkaar zijn verbonden. Die nauwe band is het gevolg van het samenstel van de regels dat (a) ontbinding door de kantonrechter op de a-grond slechts mogelijk is indien de werkgever eerst het UWV heeft verzocht om toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst en deze toestemming door het UWV is geweigerd, (b) tegen de beslissing van het UWV geen beroep bij de bestuursrechter openstaat (art. 8:5 lid 1 Awb in verbinding met art. 1 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak), (c) het ontbindingsverzoek slechts binnen twee maanden na de weigering door het UWV kan worden ingediend en (d) de kantonrechter dan toetst aan dezelfde criteria als het UWV.
3.5.3Art. 7:671b lid 7 BW laat ruimte voor een ontbinding op de a-grond als de werknemer al eerder, doch na de ontslagaanvraag bij het UWV, ziek is geworden. Art. 7:671b lid 7 BW heeft niet slechts betrekking op verzoeken om ontbinding op de a-grond maar ook op verzoeken om ontbinding op andere gronden. Verzoeken op die andere gronden worden niet voorafgegaan door een ontslagaanvraag bij het UWV. Derhalve kan bij deze verzoeken de in art. 7:670 lid 1, onder b, BW geformuleerde beperking van het opzegverbod tijdens ziekte geen toepassing vinden. Aangenomen dient te worden dat de wetgever met art. 7:671b lid 7 BW een met art. 7:670 lid 1, onder b, BW vergelijkbare regeling heeft willen treffen, waarmee mogelijk oneigenlijk gebruik van het opzegverbod tijdens ziekte kan worden ondervangen. Uit de wetsgeschiedenis valt niet af te leiden dat de wetgever bij verzoeken op de agrond heeft beoogd dat art. 7:671b lid 7 BW in de weg staat aan toepassing van art. 7:670 lid 1, onder b, BW in de ontbindingsprocedure, waardoor aan die bedoeling juist afbreuk zou worden gedaan.
3.5.4Een bevestigend antwoord op de vraag of een ontbindingsverzoek op de a-grond kan worden toegewezen als de werknemer arbeidsongeschikt is geworden in de periode tussen de ontslagaanvraag bij het UWV en het verzoek om ontbinding aan de kantonrechter, heeft het bezwaar dat ontbinding dan mogelijk is ook als geen sprake is van een oneigenlijke ziekmelding. In het licht van de bedoeling van de wetgever bij de invoering van de Wet Flexibiliteit en zekerheid om mogelijk oneigenlijk gebruik van het opzegverbod tijdens ziekte te ondervangen (zie hiervoor in 3.3.2) en bij gebreke van aanknopingspunten in de parlementaire geschiedenis van de Wet werk en zekerheid dat de wetgever afstand heeft genomen van die bedoeling (zie hiervoor in 3.4.2), rechtvaardigt dit bezwaar echter niet om voor een geval als hier aan de orde het stelsel van het ontslagrecht anders uit te leggen dan volgt uit hetgeen hiervoor in 3.5.1-3.5.3 is overwogen.