ECLI:NL:HR:2022:1935

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
21/03724
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor brandschade tijdens dakdekkerswerkzaamheden

In deze zaak gaat het om aansprakelijkheid voor brandschade die is ontstaan tijdens dakdekkerswerkzaamheden aan een gebouw van International Flavors & Fragrances I.F.F. (Nederland) B.V. (hierna: IFF). Tijdens deze werkzaamheden is er brand ontstaan, die schade heeft veroorzaakt aan een luchtbehandelingsinstallatie en andere goederen in het gebouw. IFF had de dakdekkerswerkzaamheden uitbesteed aan [eiseres], die in cassatie is gekomen tegen een eerdere uitspraak van het gerechtshof. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen van de rechtbank en het arrest van het gerechtshof, waarin de aansprakelijkheid van [eiseres] werd beoordeeld. De rechtbank had de vordering van IFF afgewezen, maar het hof heeft deze vordering gedeeltelijk toegewezen en [eiseres] veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan zowel IFF als Zurich, de verzekeraar van IFF. De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie behandeld en de conclusie van de advocaat-generaal strekte tot vernietiging en verwijzing. De Hoge Raad heeft echter het beroep van [eiseres] verworpen, waarbij het hof oordeelde dat de meest aannemelijke oorzaak van de brand het gebruik van branders en de aanwezigheid van brandbaar materiaal was. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de overwegingen van het hof voldoende gemotiveerd zijn en dat de klachten van [eiseres] niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad heeft [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/03724
Datum23 december 2022
ARREST
In de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
hierna: [eiseres],
advocaten: B.T.M. van der Wiel en T. van Tatenhove,
tegen
1. INTERNATIONAL FLAVORS & FRAGRANCES I.F.F. (NEDERLAND) B.V.,
gevestigd te Hilversum,
2. ZURICH INSURANCE PUBLIC LIMITED COMPANY ("ZURICH"),
gevestigd te Dublin, Ierland,
VERWEERSTERS in cassatie,
hierna gezamenlijk: IFF c.s., en afzonderlijk: IFF dan wel Zurich,
advocaat: aanvankelijk K. Teuben, thans G.C. Nieuwland.

1.Procesverloop in cassatie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/01/276020/ HA ZA 14-200 van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juli 2014, 15 oktober 2014, 12 augustus 2015, 25 mei 2016, 12 juli 2017, 24 januari 2018, 6 juni 2018 en 4 december 2019;
b. het arrest in de zaak 200.277.427/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 juni 2021.
[eiseres] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
IFF c.s. hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor [eiseres] mede door L.A. Burwick.
De conclusie van de advocaat-generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot vernietiging en verwijzing van het cassatieberoep.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op een van de gebouwen van het bedrijvencomplex van IFF is tijdens dakdekkerswerkzaamheden brand ontstaan.
(ii) IFF had deze dakdekkerswerkzaamheden opgedragen aan [eiseres].
(iii) Door de brand is schade ontstaan aan een luchtbehandelingsinstallatie op het dak, aan (de technische installaties in) het gebouw en aan in het gebouw opgeslagen goederen doordat door de brand de blusinstallatie werd geactiveerd.
(iv) IFF heeft de brandschade gemeld bij haar all-risk verzekeraar Zurich.
(v) IFF heeft onder de verzekering bij Zurich een eigen risico van € 401.890,--, welk bedrag voor haar rekening is gebleven. Zurich heeft € 110.886,-- aan IFF vergoed en is hiermee op grond van art. 7:962 BW voor dit bedrag gesubrogeerd in de vorderingsrechten van IFF.
2.2
IFF c.s. vorderen – voor zover in cassatie van belang – dat [eiseres] wordt veroordeeld tot vergoeding van de door de brand veroorzaakte schade. De rechtbank heeft, na een aantal tussenvonnissen te hebben gewezen, de vordering afgewezen. [1]
2.3
Het hof heeft een aantal vonnissen van de rechtbank vernietigd en [eiseres] veroordeeld tot betaling van € 154.326,44 aan IFF en van € 110.886,-- aan Zurich. [2] Onder het kopje ‘oorzaak van de brand’ heeft het hof onder meer als volgt overwogen:
“3.7 Het hof laat in het midden of bij de werkzaamheden is gehandeld in strijd met de voorschriften van NEN 6050, Vebidak en BDA dakboek. Tussen partijen is immers niet in discussie dat bij werkzaamheden als de onderhavige waarbij open vuur wordt gebruikt in overeenstemming met (de strekking van) deze voorschriften zodanig voorzichtig te werk moet worden gegaan dat het risico van brand hoe dan ook moet worden vermeden. Daarbij is van belang dat gewerkt werd in de nabijheid van een installatie die gebruikt werd voor luchtbehandeling waardoor zonder meer een extra risico bestond. [eiseres] c.s. waren op de hoogte van dit risico, zoals volgt uit hun stellingen dat geadviseerd is een koud daksysteem aan te leggen en de installatie tijdens de werkzaamheden uit te schakelen.
3.8
Er zijn drie omstreden onderwerpen die van belang zijn voor de beoordeling van de aansprakelijkheid.
a. De plaats waar de dakdekkers aan het werk waren.
b. De vraag of de installatie lucht uitblies dan wel aanzoog.
c. De mogelijkheid van een elektrische storing aan de installatie als oorzaak van de brand.
3.9
Het hof zal deze onderwerpen achtereenvolgens behandelen.
a. Het staat vast dat ter plaatse van de installatie nieuwe dakbedekking is gelegd met hulp van branders. Er is dus gebruik gemaakt van open vuur. De dakdekkers hebben op enig moment ook in de ruimte voor de installatie gewerkt. Het tijdstip waarop het vuur is ontstaan behoeft niet gelijk te zijn aan het tijdstip waarop de brand is ontdekt. Bij een filterbrand begint het altijd met broei en er zal dus enige tijd verstreken zijn voordat de brand uitbrak en zichtbaar werd. De deskundige heeft “met zekerheid” vastgesteld dat de brand is ontstaan in het filtermateriaal van de installatie.
b. Er kan op basis van de rapporten van de deskundigen geen twijfel over bestaan dat de installatie lucht aanzoog. Dit is ook verklaard door [betrokkene 3] ter comparitie van 29 januari 2015.
c. De mogelijkheid dat de brand is ontstaan door een elektrische storing is (vrijwel) uitgesloten. Het hof verwijst naar het deskundigenrapport dat IFF heeft overgelegd, naar het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige en naar de reactie daarop van Gorpa […].
3.1
Het vorenstaande betekent dat op grond van al het aanwezige bewijsmateriaal de meest aannemelijke oorzaak van de brand is geweest dat door het gebruik van branders en de aanwezigheid van brandbaar materiaal vuurdeeltjes terecht zijn gekomen in het filtermateriaal in de installatie en daar een brand hebben veroorzaakt. Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken waaruit met enige mate van waarschijnlijkheid een andere oorzaak zou kunnen volgen. Uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat de luchtbehandelingsinstallatie in werking was tijdens de brander werkzaamheden. Het is uitermate onwaarschijnlijk dat er plotsklaps een elektrische storing is ontstaan die door niemand is opgemerkt.
Het hof verwerpt hiermee de verweren van [eiseres] […]. De aanwezigheid van brandbaar materiaal is zowel door de deskundigen als getuigen bevestigd. Het staat vast dat die dag ook op het gedeelte van het dak voor de installatie werkzaamheden zijn verricht en niet staat vast op welk tijdstip die werkzaamheden gereed waren. Bij dit alles moet meewegen dat enige andere oorzaak voor het ontstaan van de brand in de installatie kan worden uitgesloten bij gebreke van iedere aanwijzing daarvoor. In elk geval staat vast dat in de nabijheid van de installatie met open vuur is gewerkt.”
Onder het kopje ‘causaliteit’ heeft het hof als volgt overwogen:
“3.11 Het hof verwijst hier (opnieuw) naar het rapport van [deskundige 1] waarin wordt vermeld op pagina 14, welke bevindingen het hof overneemt:
“9.1 Causaliteit
Met zekerheid is vastgesteld dat de brand primair ontstond in het filtermateriaal, direct achter de grote luchtinlaat opening. Juist onder of in de nabijheid van die grote luchtinlaatopening werden branderwerkzaamheden verricht aan de dakbedekking. Behoudens de dakdekkers waren er op dat dak in die omgeving ook geen andere personen werkzaam of aanwezig. Voorts werd vastgesteld dat de brand ontstond, c.q. werd ontdekt tijdens de branderwerkzaamheden. Een technische oorzaak in de luchtbehandelinginstallatie werd niet aangetroffen en is ook hoogst onwaarschijnlijk. Met een grote mate van waarschijnlijkheid moet dan ook geconcludeerd worden dat er sprake is van een causaal verband tussen de door de dakdekker uitgevoerde branderwerkzaamheden enerzijds en het ontstaan van de brand anderzijds.””

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1 van het middel richt zich tegen het oordeel van het hof in rov. 3.10 dat de meest aannemelijke oorzaak van de brand is geweest dat door het gebruik van branders en de aanwezigheid van brandbaar materiaal, vuurdeeltjes terecht zijn gekomen in het filtermateriaal in de luchtbehandelingsinstallatie en daar een brand hebben veroorzaakt. Het hof heeft in dat verband overwogen dat het tijdstip waarop het vuur is ontstaan, niet gelijk behoeft te zijn aan het tijdstip waarop de brand is ontdekt en dat filterbrand altijd begint met broei zodat er enige tijd verstreken zal zijn voordat de brand uitbrak en zichtbaar werd (rov. 3.9 onder a). Onderdeel 1.1 voert aan dat de laatstgenoemde overwegingen onvoldoende zijn gemotiveerd in het licht van de stellingen van [eiseres] dat een brandend deeltje in het filtermateriaal binnen een kwartier ontbrandt en dat de dakdekkers op de dag van de brand uiterlijk om 11:30 uur gereed waren met de werkzaamheden vóór de luchtbehandelingsinstallatie, terwijl de brand – naar IFF c.s. hebben gesteld – rond 14:45 uur is ontdekt. Onderdeel 1.2 voert aan dat het hof, in het licht van de stelling van [eiseres] dat filtermateriaal binnen een kwartier ontbrandt, niet in het midden heeft kunnen laten op welk tijdstip de dakdekkers precies vóór de luchtbehandelingsinstallatie hebben gewerkt, terwijl zij ten tijde van de brand onder de luchtbehandelingsinstallatie aan het werk waren.
3.2
Het hof is in de rov. 3.7 tot en met 3.10 tot het oordeel gekomen dat de meest aannemelijke oorzaak van de brand is geweest dat door het gebruik van branders en de aanwezigheid van brandbaar materiaal vuurdeeltjes terecht zijn gekomen in het filtermateriaal achter het luchtinlaatrooster van de luchtbehandelingsinstallatie op het dak en daar een brand hebben veroorzaakt. Het hof heeft dat oordeel gebaseerd op de overwegingen dat de mogelijkheid dat de brand is ontstaan door een elektrische storing (vrijwel) is uitgesloten, dat de luchtbehandelingsinstallatie lucht aanzoog, dat de dakdekkers ter plaatse van de luchtbehandelingsinstallatie hebben gewerkt met open vuur en dat de deskundige “met zekerheid” heeft vastgesteld dat de brand is ontstaan in het filtermateriaal van de luchtbehandelingsinstallatie. Deze overwegingen zijn in cassatie niet of, gezien het hierna in 3.3 overwogene, niet met succes bestreden.
Het hof kon tot dit oordeel komen ook al liet het in het midden op welk moment de dakdekkers klaar waren met de werkzaamheden vóór de luchtbehandelingsinstallatie. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat de omstandigheid dat de branderwerkzaamheden werden verricht “juist onder of in de nabijheid van die grote luchtinlaatopening” (rov. 3.11) zodanige mogelijkheden openliet – in die zin dat ofwel kort voor de brand een dakdekker met een brander aanwezig is geweest vóór de inlaatopening, ofwel enige tijd is verstreken tussen de inlaat van het warme materiaal of vuurdeeltjes en het blijken van de brand, ofwel door luchtstromingen op enige wijze een deeltje van onder de luchtbehandelingsinstallatie naar binnen is gezogen – dat de door [eiseres] gestelde omstandigheid dat de werkzaamheden vóór de luchtbehandelinginstallatie gereed waren om 11:30 uur, niet in de weg stond aan zijn oordeel dat de werkzaamheden de meest aannemelijke oorzaak van de brand waren. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en evenmin onvoldoende gemotiveerd. De hiervoor in 3.1 weergegeven klachten falen.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van IFF c.s. begroot op € 7.086,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiseres] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze, als voorzitter, A.E.B. ter Heide en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
23 december 2022.

Voetnoten

1.Rechtbank Oost-Brabant 4 december 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:7130.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1 juni 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1619.