Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Uitgangspunten en feiten
Bijzondere omstandigheden
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
23 december 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende kinderalimentatie. De man, die in cassatie is gegaan, verzocht om een bijdrage van de vrouw in de zorgkosten van hun dochter, die bij de vrouw woont. De man stelde dat hij door een progressief verlopende ziekte niet in staat was om de kosten van verzorging en opvoeding van de dochter te voldoen voor de dagen dat zij bij hem verblijft. De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw een bijdrage moest betalen, maar het gerechtshof Amsterdam heeft deze beschikking vernietigd en het verzoek van de man afgewezen.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat slechts onder bijzondere omstandigheden een bijdrage van de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijf heeft, kan worden opgelegd. De Hoge Raad benadrukte dat de wettelijke maatstaven van behoefte en draagkracht moeten worden toegepast, zonder dat bijzondere omstandigheden vereist zijn. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.
Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van kinderalimentatie en de verplichtingen van ouders in situaties waarin het kind bij één ouder woont, maar ook tijd doorbrengt bij de andere ouder. De Hoge Raad heeft hiermee de ruimte vergroot voor het opleggen van alimentatieverplichtingen aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijf heeft, mits de wettelijke criteria van behoefte en draagkracht in acht worden genomen.