ECLI:NL:HR:2022:1904

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
21/04421
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de duur van gijzeling bij schadevergoedingsmaatregelen in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verdachte die was veroordeeld voor medeplegen van een dubbele poging tot moord op een begraafplaats in Roermond. De verdachte had in hoger beroep herhaaldelijk verzocht om het horen van getuigen, maar het hof had dit verzoek afgewezen, omdat het niet noodzakelijk werd geacht. De Hoge Raad heeft beoordeeld of deze afwijzing voldoende gemotiveerd was.

Daarnaast werd er een onvolkomenheid geconstateerd bij de beëdiging van een of meer raadsheren van het hof, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit geen verdere bespreking behoeft, verwijzend naar een eerder arrest. Een belangrijk punt van discussie was de maximale duur van gijzeling die kan worden opgelegd bij schadevergoedingsmaatregelen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de duur van gijzeling in dit geval niet langer dan één jaar mag zijn, en dat onder één jaar 360 dagen moet worden verstaan.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de gijzeling die was verbonden aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. De Hoge Raad heeft zelf de duur van de gijzeling vastgesteld op 86 dagen voor het slachtoffer [getuige 1] en 274 dagen voor het slachtoffer [getuige 2]. Het beroep van de verdachte is voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04421
Datum20 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 oktober 2021, nummer 20-002038-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L. Bien, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman heeft – na het verstrijken van de in artikel 437 lid 2 Sv bedoelde termijn – bij aanvullende schriftuur nog aan de orde gesteld dat bij de beëdiging van één of meerdere van de raadsheren die de bestreden uitspraak hebben gewezen, zich een onvolkomenheid heeft voorgedaan. Gelet op het arrest dat de Hoge Raad op 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1438, heeft gewezen, behoeft dat geen verdere bespreking.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

3.1
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers [getuige 1] en [getuige 2] de in het arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door respectievelijk 88 en 277 dagen gijzeling.
3.2
Op grond van artikel 36f lid 5 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt de rechter bij de oplegging van de maatregel de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast. De duur van de gijzeling beloopt – ook in gevallen van samenloop zoals bedoeld in artikel 57 en 58 Sr (vgl. artikel 60a Sr) – ten hoogste één jaar, waarbij in deze zaak geldt dat onder één jaar 360 dagen moet worden verstaan (vgl. HR 24 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:714).
3.3
De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen en zelf de duur van de gijzeling verminderen in die zin dat is voldaan aan het wettelijk bepaalde maximum van één jaar.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de gijzeling die is verbonden aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen;
- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [getuige 1] gijzeling van 86 dagen kan worden toegepast en ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [getuige 2] gijzeling van 274 dagen kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 december 2022.