ECLI:NL:HR:2022:19
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake vennootschapsbelasting en heffingsrente
In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 november 2019, nr. 15/01010. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 13/7469) betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2002. Daarnaast ging het om een beschikking als bedoeld in artikel 20b, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen die door belanghebbende zijn voorgesteld, beoordeeld. De uitkomst was dat deze middelen niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris en J.A.R. van Eijsden, en is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2022.