3.1Onderdeel 2.1 van het middel in het principale beroep klaagt in de kern dat Aon als professioneel adviseur [de cliënt] indringender had moeten waarschuwen voor het risico dat hij zou lopen als hij zijn gegarandeerde pensioen zou omzetten in de onzekere beleggingsverzekering bij Delta Lloyd, zowel door het beleggingsrisico als door het risico van een dalende rekenrente, als door een combinatie van beide risico’s. Het middel in het incidentele beroep is gericht tegen het oordeel van het hof dat Aon [de cliënt] had moeten waarschuwen voor het risico van een dalende rekenrente.
3.2.1Wat het beleggingsrisico betreft, heeft het hof in aanmerking genomen dat het van algemene bekendheid is dat het rendement van beleggingen kan tegenvallen of zelfs negatief kan zijn. Het heeft overwogen dat het beleggingsrisico in dit geval was beperkt doordat de verzekering een garantiekapitaal kende. Uit het voorstel van Aon (zie hiervoor in 2.2 onder (iv)) bleek dat het pensioen bij dit garantiekapitaal lager zou zijn dan het gegarandeerde pensioen. In deze overwegingen ligt besloten dat [de cliënt] volgens het hof uit de vermelding van het garantiekapitaal, en het daarbij behorende lagere pensioen, heeft moeten begrijpen dat hij tot dit garantiekapitaal, en het daarbij behorende lagere pensioen, beleggingsrisico liep. Daaraan doet volgens het hof niet af dat het voorstel als laagste rekenvoorbeeld uitging van een rendement van 6%, waarbij het pensioen nog iets hoger zou zijn dan het gegarandeerde pensioen. Over de rendementsprognoses heeft het hof overwogen dat [de cliënt] de stelling van Aon dat de door haar gegeven prognoses destijds gangbaar, realistisch en juist waren, onvoldoende heeft weersproken.
3.2.2Deze oordelen van het hof geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard dat zij voor het overige in cassatie niet op juistheid kunnen worden onderzocht. Zij zijn niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. De daartegen gerichte klachten van het middel in het principale beroep falen.
3.3.1Wat de rekenrente betreft, heeft het hof in zijn tussenarrest geoordeeld dat Aon [de cliënt] duidelijk had moeten waarschuwen voor het risico van een dalende rente. Het hof heeft daarbij meegewogen dat de rentestand een van de belangrijkste factoren is die de hoogte bepalen van het met het opgebouwde kapitaal aan te kopen pensioen, en dat [de cliënt] het risico hiervan niet kende of behoorde te kennen.
3.3.2Dit oordeel geeft, anders dan het middel in het incidentele beroep betoogt, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Dat de rekenrente al geruime tijd stabiel was, en dat in de markt en door DNB destijds van een rekenrente van 5% werd uitgegaan, zoals Aon heeft aangevoerd, doet er bij gebreke van een rentegarantie niet aan af dat het risico van een dalende rente bestond, zo ligt in het oordeel van het hof besloten.
3.4.1Onderdeel 2.1 van het middel in het principale beroep voert in samenhang met onderdeel 2.3 daarvan aan dat het hof heeft miskend dat het pensioen van [de cliënt] door de overstap naar de beleggingsverzekering werd blootgesteld aan de combinatie van het beleggingsrisico en het risico van een dalende rekenrente, dat [de cliënt] over dit combinatieriscio niet goed is voorgelicht, en dat hij, als hij het zou hebben gekend, niet voor de beleggingsverzekering zou hebben gekozen.
3.4.2Het hof heeft in zijn eindarrest geoordeeld dat het uiteindelijk gegarandeerde kapitaal van € 363.702,-- bij een rekenrente van 4% een pensioen zou hebben opgeleverd van € 23.508,-- per jaar, en dat dit hoger is dan het pensioen van € 23.351,98 dat in de offerte voor het destijds geldende garantiekapitaal in het vooruitzicht is gesteld. Volgens het hof heeft [de cliënt] het risico geaccepteerd dat het ouderdomspensioen op dat laatste bedrag zou kunnen uitkomen, en heeft [de cliënt] onvoldoende onderbouwd dat hij bij het naleven van de zorgplicht op het punt van de rekenrente de beleggingsverzekering niet in deze vorm zou zijn aangegaan.
3.4.3De onderdelen klagen met recht dat dit oordeel zonder nadere motivering onbegrijpelijk is. [de cliënt] moest bij zijn beslissing over het aangaan van de beleggingsverzekering de kans op een hoger pensioen dan het gegarandeerde pensioen afwegen tegen het risico van een slechtere uitkomst. Voor deze afweging is niet alleen van belang tot welk bedrag [de cliënt] het risico van een slechtere uitkomst dan het gegarandeerde pensioen wilde accepteren, maar ook hoe groot hij de kans inschatte dat het pensioen op dat bedrag zou kunnen uitkomen, of – meer algemeen – zou kunnen uitkomen op een lager bedrag dan het gegarandeerde pensioen. Voor die inschatting is relevant dat het pensioen dat uit de beleggingsverzekering zou resulteren, niet uitsluitend afhing van het beleggingsrisico, maar mede van het rekenrenterisico. De uitkomst werd door de combinatie van deze risico’s immers onzekerder. Daarbij komt dat het rekenrenterisico, anders dan het beleggingsrisico, niet door een garantie was beperkt. Een en ander heeft het hof niet kenbaar betrokken in zijn oordeel.
3.4.4De klachten van het middel in het principale beroep tegen het oordeel van het hof dat Aon had mogen volstaan met scenario’s op basis van rekenrentes tussen de 4% en 6%, behoeven gelet op het voorgaande geen behandeling.
3.5.1Onderdeel 2.2 van het middel in het principale beroep is gericht tegen de oordelen van het hof in het eindarrest dat de provisie onder het ten tijde van het aangaan van de beleggingsverzekering geldende recht uitsluitend een kwestie was tussen de verzekeraar en de assurantietussenpersoon en dat [de cliënt] daar als verzekerde buiten stond, en dat de eerste kosten uitsluitend een kwestie waren tussen [de cliënt] en Delta Lloyd.
3.5.2De klachten van het onderdeel falen. Het oordeel van het hof geeft naar de destijds geldende regels geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde geen nadere motivering.