Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
De kopers van de geveilde goederen betalen aan belanghebbende de hamerprijs, vermeerderd met een door belanghebbende van hen bedongen bedrag dat zij aanduidt als opgeld.
3.Wettelijk kader
Bijzondere wettelijke regeling voor veilingen
Wat betreft de levering die de verkoper op grond van artikel 3, lid 5, van de Wet aan de veilinghouder verricht, geldt voor de heffing van omzetbelasting het volgende. Indien, zoals in dit geval, de verkoper niet een ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet, is die verkoper geen omzetbelasting verschuldigd over hetgeen hij van de veilinghouder als vergoeding ter zake van de fictieve levering van het geveilde goed ontvangt. Treedt de verkoper wel op als ondernemer, dan is deze omzetbelasting verschuldigd en moet hij op de voet van artikel 8, lid 1, van de Wet de veilinghouder omzetbelasting in rekening brengen over hetgeen hij van de veilinghouder als vergoeding ter zake van de levering van het geveilde goed ontvangt.
Dit een en ander laat onverlet dat de veilinghouder aan de verkoper tegen vergoeding diensten kan verrichten, waarover hij op zijn beurt omzetbelasting is verschuldigd.
Wat betreft de levering die de veilinghouder op grond van artikel 3, lid 5, van de Wet aan de koper verricht, geldt dat de veilinghouder op de voet van artikel 8, lid 1, van de Wet omzetbelasting in rekening moet brengen over al hetgeen hij van de koper als vergoeding ontvangt; dat wil in een geval als dit zeggen zowel het bedrag waarvoor het goed is geveild (de hamerprijs) als het van de koper bedongen opgeld.
4.Beoordeling van de klachten
De artikelen 333 en 334 van BTW-richtlijn 2006 bieden namelijk de lidstaten de mogelijkheid een bijzondere regeling toe te passen bij het verhandelen op openbare veilingen van gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten. Deze regeling houdt in dat btw wordt geheven over de door de organisator van de openbare veiling gemaakte winstmarge op leveringen van vorenbedoelde goederen indien deze organisator krachtens een overeenkomst tot verkoop in commissie ter openbare veiling van deze goederen handelt in eigen naam en voor rekening van – onder anderen – niet-belastingplichtigen.
Toepassing van artikel 3, lid 5, van de Wet in combinatie met de winstmargeregeling komt voor een veilinghouder die zijn veilingwerkzaamheden onder de hiervoor vermelde omstandigheden en voorwaarden verricht, wat betreft de van hem te heffen omzetbelasting in resultaat overeen met de hiervoor bedoelde, in BTW-richtlijn 2006 neergelegde regeling. Het is dan ook buiten redelijke twijfel dat de toepassing van artikel 3, lid 5, van de Wet in combinatie met de winstmargeregeling, voor een veilinghouder zoals belanghebbende, wat betreft de verschuldigdheid van omzetbelasting, in overeenstemming is met BTWrichtlijn 2006.
5.Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure
Wat betreft de naheffingsaanslag leidt dit niet tot toekenning van een vergoeding voor immateriële schade, omdat belanghebbende daarom niet heeft verzocht.
Wat betreft de boetebeschikking geldt het volgende. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt minder dan zes maanden. De boete beloopt meer dan € 1.000. De Hoge Raad ziet om die reden aanleiding om aan de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gevolgen te verbinden en zal de boete verder verminderen met 5 procent [2] tot € 1.675.