ECLI:NL:HR:2022:1822

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
20/03347
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grootschalige kinderopvangtoeslagfraude en de kwalificatie van witwassen

In deze zaak gaat het om grootschalige kinderopvangtoeslagfraude waarbij de verdachte, samen met mededaders, de Belastingdienst heeft opgelicht door valse aanvragen voor kinderopvangtoeslag in te dienen. De Hoge Raad behandelt de cassatie van de verdachte tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte heeft in de periode van 26 oktober 2009 tot en met 30 november 2010, tezamen met anderen, de Belastingdienst bewogen tot de afgifte van een totaalbedrag van circa € 554.796,00 door middel van valse aanvragen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van een bedrag van circa € 173.392,00, dat afkomstig was van de onterecht verkregen kinderopvangtoeslag. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere uitspraken over de kwalificatie van witwassen en oordeelt dat het hof niet onjuist heeft geoordeeld over de herkomst van de aangetroffen contante geldbedragen in de woning van de verdachte. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, omdat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden, en vermindert deze straf van vijftien maanden naar veertien maanden en één week.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/03347
Datum6 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 8 oktober 2020, nummer 23-001839-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, voor zover het de beslissingen ten aanzien van feit 2 betreft en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat het onder 2 bewezenverklaarde, wat betreft de onder de verdachte in beslag genomen geldbedragen van € 10.000 en € 13.000, ‘(gewoonte)witwassen’ oplevert.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
“1. de verdachte in de periode van 26 oktober 2009 tot en met 30 november 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels de Belastingdienst heeft bewogen tot de afgifte van geld, immers hebben de verdachte en haar mededaders telkens - ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - documenten, te weten valselijk opgemaakte elektronische aanvragen en wijzigingen Kinderopvangtoeslag, bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende onder meer dat de in de aanvragen en wijzigingen genoemde kinderen gedurende een in de aanvragen en wijzigingen genoemd aantal uren per maand, per een in de aanvragen en wijzigingen genoemde ingangsdatum kinderopvang genieten, namelijk dat
eigen aanvraag
[ betrokkene 50] gedurende 135 uur per maand en [betrokkene 1] gedurende 135 uur per maand vanaf 1 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [M] en [betrokkene 51] gedurende 110 uur per maand vanaf 15 januari 2009 kinderopvang geniet bij [C] en [betrokkene 51] gedurende 90 uur per maand per 15 januari 2009 kinderopvang geniet bij [A] en [betrokkene 52] gedurende 140 uur per maand en [betrokkene 53] gedurende 140 uur per maand vanaf 1 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [N] en [betrokkene 52] gedurende 140 uur per maand en [betrokkene 53] gedurende 140 uur per maand vanaf 1 januari 2010 beiden kinderopvang genieten bij [N] en
aanvraag V-11 [betrokkene 92]
[betrokkene 54] gedurende 230 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [F] en [betrokkene 54] gedurende 230 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [F] en
aanvraag V-14 [betrokkene 94]
[betrokkene 55] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 mei 2009 kinderopvang geniet bij [P] en [betrokkene 56] gedurende 260 uur per maand vanaf 3 juni 2009 kinderopvang geniet bij [A] en
aanvraag V-03 [betrokkene 1]
[betrokkene 56] gedurende 105 uur per maand vanaf 4 januari 2009 kinderopvang geniet bij [A] en
aanvraag A-073 [betrokkene 3]
gedurende 260 uur per maand vanaf 6 januari 2009 kinderopvang geniet bij [B] en
aanvraag A-083 [betrokkene 57]
[betrokkene 59] gedurende 140 uur per maand vanaf 6 januari 2009 kinderopvang geniet bij [A] en [betrokkene 58] gedurende 230 uur per maand vanaf 6 januari 2009 kinderopvang geniet bij [Q] en [betrokkene 58] gedurende 230 uur per maand vanaf 14 oktober 2009 kinderopvang geniet bij [A] en
aanvraag A-010 [betrokkene 19]
[betrokkene 20] gedurende 135 uur per maand en [betrokkene 21] gedurende 135 uur per maand vanaf 7 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [E] en [betrokkene 22] gedurende 230 uur per maand vanaf 7 januari 2009 kinderopvang geniet bij [G] en
aanvraag A-031 [betrokkene 25]
[betrokkene 26] gedurende 230 uur per maand vanaf 1 juni 2009 kinderopvang geniet bij [I] en
aanvraag A-006 [betrokkene 27]
[betrokkene 28] gedurende 230 uur per maand en [betrokkene 29] gedurende 140 uur per maand vanaf 4 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [A] en
aanvraag A-072 [betrokkene 60]
[betrokkene 61] gedurende 140 uur per maand en [betrokkene 62] gedurende 140 uur per maand vanaf 3 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [R] en
aanvraag A-071 [betrokkene 30]
[betrokkene 31] gedurende 140 uur per maand en [betrokkene 31] gedurende 140 uur per maand en [betrokkene 32] gedurende 140 uur per maand vanaf 2 januari 2009 allen kinderopvang genieten bij [H] en
aanvraag A-089 [betrokkene 63]
[betrokkene 64] gedurende 140 uur per maand vanaf 3 januari 2009 kinderopvang geniet bij [S] en [betrokkene 65] gedurende 230 uur per maand vanaf 3 januari 2009 kinderopvang geniet bij [T] en
aanvraag A-038 [betrokkene 66]
[betrokkene 67] gedurende 140 uur per maand vanaf 4 januari 2009 kinderopvang geniet bij [U] en [betrokkene 68] gedurende 230 uur per maand vanaf 4 januari 2009 kinderopvang geniet bij [W] en
aanvraag A-086 [betrokkene 69]
[betrokkene 70] gedurende 140 uur per maand en [betrokkene 71] gedurende 140 uur per maand vanaf 4 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [X] en
aanvraag A-067 [betrokkene 72]
[betrokkene 73] gedurende 140 uur per maand vanaf 6 januari 2009 kinderopvang geniet bij [R] en
aanvraag A-032 [betrokkene 74]
[betrokkene 75] gedurende 140 uur per maand vanaf 2 januari 2009 kinderopvang geniet bij [Y] en
aanvraag A-129 [betrokkene 76]
[betrokkene 77] gedurende 102 uur per maand en [betrokkene 78] gedurende 210 uur per maand vanaf 1 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [Z] en
aanvraag A-116 [betrokkene 79]
[betrokkene 80] gedurende 230 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [AA] en
aanvraag A-120 [betrokkene 81]
[betrokkene 82] gedurende 235 uur per maand en [betrokkene 83] gedurende 235 uur per maand vanaf 1 januari 2010 beiden kinderopvang genieten bij [AB] en
aanvraag A-125 [betrokkene 84]
[betrokkene 85] gedurende 153 uur per maand en [betrokkene 85] gedurende 80 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang genieten bij [AC] en
aanvraag/wijziging A-127 [betrokkene 86]
[betrokkene 87] gedurende 180 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [AD] en [betrokkene 88] gedurende 180 uur per maand en [betrokkene 89] gedurende 180 uur per maand vanaf 1 januari 2010 (beiden) kinderopvang genieten bij [AE] en
aanvraag A-143 [betrokkene 90]
[betrokkene 91] gedurende 230 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [AF] .
waardoor de verdachte en haar mededaders de suggestie hebben gewekt dat de personen genoemd op de aanvragen en wijzigingen Kinderopvangtoeslag recht hadden op deze toeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemde toeslagen tot een geldbedrag van in totaal circa € 554.796,00;
2. [zij] in de periode van 17 november 2009 tot en met 30 november 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben de verdachte en haar mededaders telkens geldbedragen van in totaal circa € 174.392,00 (de Hoge Raad merkt op: bij het bedrag van “€ 174.392,00” is door het hof een voetnoot geplaatst. De tekst van die voetnoot luidt: “Bedrag van eigen aanvraag + stortingen op bankrekeningen + contant ontvangen.”) verworven en voorhanden gehad en deze bedragen, overgedragen of omgezet, terwijl zij en haar mededaders wisten dat het geld geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
2.2.2
Het hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering onder meer het volgende overwogen:
“Het hof gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Het dossier bevat een groot aantal KOT (de Hoge Raad begrijpt: kinderopvangtoeslag) aanvragen. Daarvan zijn de aanvragen van 22 aanvragers aan de verdachte ten laste gelegd onder feit 1, te weten haar eigen aanvragen en de aanvragen van [betrokkene 92] , [betrokkene 94] , [betrokkene 1] , [betrokkene 3] , [betrokkene 57] , [betrokkene 19] , [betrokkene 25] , [betrokkene 27] , [betrokkene 60] , [betrokkene 30] , [betrokkene 63] , [betrokkene 66] , [betrokkene 69] , [betrokkene 72] , [betrokkene 74] , [betrokkene 76] , [betrokkene 79] , [betrokkene 81] , [betrokkene 84] , [betrokkene 86] , [betrokkene 90] .
De Belastingdienst heeft naar aanleiding van deze aanvragen in totaal € 554.796.00 uitgekeerd aan KOT.
Het hof ziet zich voor de volgende vragen gesteld.
- Had de verdachte een rol bij het indienen van deze valse aanvragen KOT en zo ja, welke?
- Heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen?
(...)
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte in samenwerking met [medeverdachte 2] bij al de hiervoor besproken aanvragen betrokken was.
De ontvangen gelden
De verdachte heeft naast het bedrag van € 50.192,00 dat zij aan KOT op haar rekening heeft gekregen voor haar eigen aanvragen, de volgende bedragen op haar bankrekeningen ontvangen dan wel op haar verzoek naar rekeningnummers op naam van derden over laten maken:
- Van [betrokkene 27] € 10.050,00
- Van [betrokkene 95] € 16.000,00
- Van [betrokkene 79] € 7.500,00
- Van [betrokkene 81] € 8.300,00
- Van [betrokkene 86] € 7.550,00
- [betrokkene 69]
€ 9.500,00
Totaal € 58.900,00
De volgende aanvragers stellen de volgende contante bedragen aan de verdachte te hebben betaald:
- [betrokkene 27] € 2.000,00
- [betrokkene 19] € 35.400,00
- [betrokkene 74] € 4.500,00
- [betrokkene 3] € 9.000.00
- [betrokkene 57] € 4.400,00
- [betrokkene 72] € 5.000,00
- [betrokkene 84] € 4.000,00
- [betrokkene 90]
€ 1.000,00
Totaal € 65.300,00
(...)
Uit het voorgaande is (...) gebleken dat de aanvragen KOT (...) werden verricht door een georganiseerde groep, waarbij er sprake was van een duidelijke rolverdeling. De ouders hebben onafhankelijk van elkaar over het algemeen consistent, gedetailleerd en nagenoeg gelijk verklaard over de werkwijze van de verdachte en haar mededaders. Daarbij ontvingen de daadwerkelijke indieners van de aanvragen van de KOT de gegevens van ouders (veelal) niet zelf, maar werden deze verstrekt door andere personen. Deze laatste groep van (tussen-)personen onderhield (vrijwel) al het contact met de ouders en was niet alleen verantwoordelijk voor het ontvangen en doorgeven van de benodigde (persoons)gegevens, maar ook voor het daarna innen bij de ouders van een deel van de ontvangen KOT. De verdachte en [medeverdachte 2] waren de spil in dit geheel. De verdachte zocht actief contact met de ouders en ronselde hen. Zij stuurde ook de loopjongens aan die gegevens voor haar ophaalden en gelden inden. [medeverdachte 2] zorgde dat de gegevens bij de juiste personen kwamen en keek of de KOT al gestort was op de rekeningen van de aanvragers.
(...)
Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met haar mededaders de Belastingdienst heeft opgelicht voor een bedrag van € 554.796,00.
Feit 2: witwassen
De door onder meer de verdachte gepleegde oplichting heeft ertoe geleid dat de Belastingdienst ten onrechte KOT heeft uitgekeerd voor een totaalbedrag van € 554.796,00. Deze ten onrechte uitgekeerde KOT is daarom uit
eigenmisdrijf afkomstig, waarin wetenschap van de criminele herkomst ligt besloten.
De KOT is gestort op de bankrekeningen van de aanvragers. Deze criminele opbrengsten bleven deels bij de aanvragers en zijn deels afgestaan aan onder meer de verdachte. Uit de omstandigheid dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen de Belastingdienst heeft opgelicht, volgt niet zonder meer dat de verdachte ook moet worden aangemerkt als pleger van het witwassen van het gedeelte dat niet aan de verdachte is afgestaan. Ten aanzien van dit gedeelte wordt de verdachte dus vrijgesproken.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat naar aanleiding van haar eigen KOT aanvraag ruim € 50.000,00 op de rekening van de verdachte is gestort door de Belastingdienst. Zoals hierboven overwogen kan het niet anders dan dat zij wist dat zij hier geen recht op had. De verdachte heeft van het door haar ontvangen geld € 8.500,00 gegeven aan de personen die de aanvraag voor haar hebben gedaan. Het restant van het geld heeft zij uitgegeven. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen door gelden die afkomstig waren van onterecht verkregen KOT te verwerven en voorhanden te hebben en deze geldbedragen vervolgens over te dragen (aan degenen die voor haar de KOT hadden aangevraagd) of om te zetten (doordat zij de ontvangen KOT heeft uitgegeven). De verdachte heeft zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan witwassen met betrekking tot de geldbedragen die zij telkens van de andere aanvragers heeft ontvangen. Zoals hiervoor onder "betrokkenheid per aanvrager" blijkt, hebben aanvragers onafhankelijk van elkaar verklaard over de bedragen die zij contant hebben afgestaan. Voorts volgt uit de girale stortingen dat er ook een aantal aanvragers geld op de bankrekening van de verdachte heeft overgeboekt. De bedragen werden in een aantal gevallen chartaal aan de verdachte of [medeverdachte 2] overhandigd en in sommige gevallen door tussenpersonen. Het hof ziet geen reden te twijfelen aan deze verklaringen, nu de verklaringen van de aanvragers hierover gedetailleerd zijn en onderling grote overeenkomsten vertonen en de betwisting van de verdachte dat zij deze geldbedragen heeft ontvangen in dat licht te weinig specifiek is.
Het hof gaat er dan ook vanuit dat de verdachte de bedragen, zoals hiervoor opgesomd, namelijk in totaal € 173.392,- heeft ontvangen en witgewassen.
Nu de verdachte gedurende een langere periode telkens geldbedragen die afkomstig waren van onterecht verkregen KOT heeft verworven en voorhanden gehad om deze geldbedragen vervolgens over te dragen of om te zetten, is er sprake van gewoontewitwassen.”
2.2.3
Met betrekking tot de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de in de woning van de verdachte aangetroffen contante geldbedragen van € 10.000 en € 13.000 heeft het hof verder het volgende overwogen:
“Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
een gewoonte maken van witwassen
(...)
Beslag
Het hof stelt vast dat € 23.000,00 is aangetroffen in de woning van de verdachte. Dat het geldbedrag zou toebehoren aan een familielid van de verdachte en zij het voor haar bewaarde heeft de verdediging onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat er daarom vanuit dat dit geld eigendom is van de verdachte. Aangezien de verdachte niet beschikte over een legale inkomstenbron die dit contante geldbedrag kan verklaren en de bewezenverklaarde feiten in ogenschouw genomen, is het hof van oordeel dat er geen andere mogelijkheid is dan dat dit geld afkomstig is uit de bewezenverklaarde strafbare feiten en zal het hof de geldbedragen van € 10.000,00 en € 13.000,00 verbeurd verklaren.”
2.3
Het cassatiemiddel doet een beroep op rechtspraak van de Hoge Raad over in het bijzonder de kwalificeerbaarheid als witwassen van het ‘verwerven of voorhanden hebben’ van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen.
2.4.1
Artikel 420bis lid 1 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidde ten tijde van het onder 2 bewezenverklaarde feit:
“Als schuldig aan witwassen wordt gestraft (...):
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf.”
2.4.2
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 606, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, houdt onder meer het volgende in:
“Onmiddellijk of middellijk; indirecte opbrengsten
Zoals hiervoor aangegeven beslaan witwastrajecten veelal vele achtereenvolgende stappen, waarbij de uit misdrijf afkomstige voorwerpen worden omgezet in andere, die op hun beurt worden omgezet, enzovoort. Om ook handelingen aan het eind van het traject effectief te kunnen aanpakken, dient een desbetreffende strafbepaling niet alleen het witwassen van de directe opbrengsten uit misdrijf strafbaar te stellen, maar ook het witwassen van een voorwerp dat indirect, middellijk afkomstig is uit enig misdrijf. Ook meergenoemde internationale overeenkomsten gaan uit van een ruim begrip 'opbrengsten'. De helingbepalingen van artikel 416, eerste lid, en 417bis, eerste lid, Sr kunnen op dit punt problemen opleveren, omdat wordt aangenomen dat onder «een door misdrijf verkregen goed» niet valt het indirect verkregene - hetgeen voor gestolen geld is gekocht -, zodat ten aanzien daarvan geen sprake kan zijn van heling (J. Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, aant. 2 op art. 416). Om zeker te stellen dat de artikelen 420bis en 420quater zich ook uitstrekken tot witwashandelingen ten aanzien van de indirecte opbrengsten, zijn daarin de woorden 'onmiddellijk of middellijk' (afkomstig uit) opgenomen.”
alsmede:
“«Omzetten» wordt door Van Dale omschreven als: (geld en goederen) verwisselen met een andere geldswaarde of met zekere handelsartikelen. Het gaat om die handelingen (vervanging, ruil, investering) waardoor de betrokkene een ander voorwerp verkrijgt dat het voordeel uit het oorspronkelijke misdrijf belichaamt. Het hiervoor genoemde kopen van luxegoederen kan dus behalve «gebruik maken» ook «omzetten» opleveren. Omzetten zal veelal tot doel hebben de criminele opbrengsten weer in het legale verkeer te investeren.”
(Kamerstukken II 1999/00, 27159, nr. 3, p. 17, resp. 15.)
2.4.3
Ten aanzien van het verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen die onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig zijn, geldt dat die gedragingen niet zonder meer als witwassen als bedoeld in artikel 420bis lid 1 (oud) Sr kunnen worden gekwalificeerd. Wanneer het gaat om witwassen dat bestaat in het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moet uit de motivering van de uitspraak kunnen worden afgeleid dat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Als vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, kan die gedraging niet als witwassen worden gekwalificeerd. (Vgl. HR 1 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:109.)
2.4.4
Deze regels zien uitsluitend op gevallen waarin slechts het verwerven en/of voorhanden hebben van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen is bewezenverklaard. Zij hebben in beginsel geen betrekking op gevallen waarin is bewezenverklaard het “overdragen”, het “gebruik maken” en/of “omzetten” - in de betekenis die ingevolge artikel 420bis lid 1, aanhef en sub b, (oud) Sr aan die begrippen toekomt - van zulke voorwerpen. In het vorenstaande wordt gesproken over “in beginsel”, omdat niet valt uit te sluiten dat anders moet worden geoordeeld in het bijzondere geval dat zulk “overdragen”, “gebruik maken” of “omzetten” van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen. In zo’n bijzonder geval geldt eveneens dat, wil het handelen kunnen worden aangemerkt als “witwassen”, sprake moet zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen gericht karakter heeft in de hierboven onder 2.4.3 omschreven zin. (Vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:716.)
2.5
Het hof heeft vastgesteld dat de Belastingdienst kinderopvangtoeslag heeft overgemaakt aan de aanvragers die worden genoemd in de bewezenverklaring van feit 1 (oplichting). Verder heeft het hof vastgesteld dat (i) de verdachte een bedrag van € 50.192 van de Belastingdienst op haar rekening heeft ontvangen voor haar eigen aanvragen, dat zij van dat door haar ontvangen geld € 8.500 heeft gegeven aan de personen die de aanvraag voor haar hebben gedaan en dat zij het restant van het geld heeft uitgegeven, (ii) de verdachte van derden geld op haar bankrekening heeft ontvangen naar aanleiding van ten behoeve van die derden gedane aanvragen en vervolgens ten onrechte aan hen uitgekeerde kinderopvangtoeslag en (iii) de verdachte contante bedragen heeft ontvangen van in de bewezenverklaring van feit 1 genoemde derden. Ten aanzien van het in de woning van de verdachte aangetroffen geldbedrag van in totaal € 23.000 heeft het hof geoordeeld dat dit geld eigendom is van de verdachte. Het hof heeft over dit bedrag overwogen dat er geen andere mogelijkheid is dan dat dit geld afkomstig is uit de als feit 1 bewezenverklaarde oplichting(en). Het kennelijke oordeel van het hof dat dit contante geldbedrag ‘middellijk’ uit (eigen) misdrijf afkomstig is en dat daarom de onder 2.4.3 genoemde regels niet van toepassing zijn, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit de vaststellingen van het hof volgt dat dit geld bij de verdachte is aangetroffen nadat het, als ten onrechte uitbetaalde toeslag, door een andere aanvrager giraal was ontvangen en vervolgens aan de verdachte is overgedragen (zoals hiervoor onder (ii) en (iii) aangeduid), waarbij het op enig moment is omgezet in contant geld. Tegen die achtergrond was het hof ook niet gehouden zijn oordeel dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld onder 2.4.4 nader te motiveren.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze veertien maanden en één week beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 december 2022.