Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
6 december 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1973, die werd beschuldigd van medeplegen van gewoontewitwassen, zoals omschreven in artikel 420ter.1 jo. 420bis.1.a en 420bis.1.b van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft verweer gevoerd tegen de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) in de vervolging, op basis van de onvolledigheid van het onderzoeksdossier. Daarnaast werd de vraag opgeworpen of de uitspraak van het hof innerlijk tegenstrijdig was, omdat het hof in de bewezenverklaring een gedraging had opgenomen waarvan het verdachte blijkens de bewijsoverwegingen had willen vrijspreken. Ook werd er een schending van het verbod op terugwerkende kracht aan de orde gesteld, alsmede een onvolkomenheid bij de beëdiging van een of meer raadsheren van het hof.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft dit oordeel overgenomen. Het arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.