Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
29 november 2022.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 15 juli 2022 is gewezen. De verdachte, geboren in 1979, heeft in 2016 zijn 2-jarige dochter met geweld laten weghalen bij haar moeder in Amsterdam en naar India gebracht. Dit leidde tot beschuldigingen van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en onttrekking van een minderjarige aan wettig gezag. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen slagen. De procureurgeneraal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft besloten het cassatieberoep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 29 november 2022, waarbij de vice-president J. de Hullu als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P. Bakker.