Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 7 mei 2021 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie. [2] Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2.Uitgangspunten in cassatie
De Italiaanse autoriteiten hebben geantwoord dat uit door hen verricht onderzoek is gebleken dat de dertien zendingen alcoholhoudende dranken niet zijn aangekomen in het desbetreffende belastingentrepot en dat de voor elke partij in EMCS geplaatste melding van ontvangst in dat belastingentrepot vals is gebleken.
3.De oordelen van het Hof
4.Beoordeling van de middelen
Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar belang bij het verkrijgen van stukken uit het andere dossier van de FIOD verband houdt met het door het Hof te beslechten geschil over de plaats waar de dertien zendingen alcoholhoudende dranken tijdens het vervoer aan de schorsingsregeling zijn onttrokken en daarmee in welke lidstaat mag worden overgegaan tot heffing van accijns ter zake van uitslag tot verbruik.
In hoger beroep was niet in geschil dat de Inspecteur, voordat hij tot naheffing is overgegaan, belanghebbende in de gelegenheid heeft gesteld om het in artikel 2c, lid 4, van de Wet bedoelde bewijs te leveren van de plaats waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende niet binnen de daarvoor gegeven termijn dergelijk bewijs heeft geleverd, welk bewijs zou meebrengendat de Inspecteur op grond van artikel 2c, lid 3, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 10, lid 4, eerste alinea, van Richtlijn 2008/118/EG [4] niet bevoegd is om de verschuldigde accijns te heffen. Met na afloop van die termijn geleverd bewijs over de plaats van een onregelmatigheid in een andere lidstaat kan geen rekening worden gehouden bij het beoordelen van de heffingsbevoegdheid van de Inspecteur. [5]