ECLI:NL:HR:2022:1564

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
29 oktober 2022
Zaaknummer
20/04172
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van vrijheidsbeperkende maatregel en duur van gijzeling in strafzaak tegen therapeut wegens ontucht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, een therapeut, was veroordeeld voor meermalen ontucht met twee vrouwen die zich als patiënt of cliënt aan hem hadden toevertrouwd. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of het hof een vrijheidsbeperkende maatregel, in de vorm van een contactverbod, kon opleggen, gezien het feit dat de bewezenverklaarde feiten ook betrekking hadden op periodes vóór de inwerkingtreding van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op 1 april 2012. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de feiten correct had gekwalificeerd en dat de oplegging van de maatregel niet in strijd was met de wet.

Daarnaast heeft de Hoge Raad de duur van de gijzeling beoordeeld die was opgelegd als schadevergoedingsmaatregel. Het hof had de verdachte een totale gijzeling van 365 dagen opgelegd, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit in strijd was met de wettelijke maximumduur van één jaar. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en zelf de duur van de gijzeling aangepast, zodat deze nu 158 dagen voor het slachtoffer [slachtoffer 1] en 202 dagen voor het slachtoffer [slachtoffer 2] bedraagt. De overige cassatiemiddelen zijn verworpen, wat betekent dat de Hoge Raad de eerdere oordelen van het hof in stand heeft gelaten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/04172
Datum1 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 4 december 2020, nummers 22-001038-18 en 22-004492-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens de verdachte heeft H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend ten aanzien van de duur van de toegepaste gijzeling met betrekking tot de schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , tot bepaling dat ten aanzien van deze schadevergoedingsmaatregelen gijzeling van respectievelijk 158 en 202 dagen kan worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de beslissing van het hof tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), te weten een contactverbod met [slachtoffer 1] en met [slachtoffer 2] . Het voert daartoe aan dat het bewezenverklaarde ten aanzien [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ook betrekking heeft op periodes vóór 1 april 2012 toen artikel 38v Sr nog niet in werking was getreden.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard dat:
“2.
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 01 december 2008 tot en met 30 september 2012 te [plaats] en [plaats] en [plaats] en/of elders in Nederland,
meermalen,
terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg of de maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , die zich als patiënt of cliënt aan verdachtes hulp of zorg had toevertrouwd,
immers heeft hij als therapeut of hulpverlener in zijn relatie met haar ontuchtig
- haar schaamstreek en/of borst(en) betast en/of
- zijn penis door haar laten betasten en/of likken en/of zoenen en/of
- aan haar borst(en)/tepel(s) gezogen en/of gelikt en/of
- zijn vinger(s) in haar vagina gebracht en/of gehouden en/of
- in/aan haar vagina, althans tussen/aan haar schaamlippen, gelikt en/of
- zijn penis in haar mond gebracht en/of gehouden en/of
- zich door haar laten aftrekken en/of
- zijn penis in haar vagina en/of anus en/of tussen haar schaamlippen gebracht en/of gehouden en/of
- haar ge(tong)zoend;
5.
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 09 september 2004 tot en met 31 december 2012 te [plaats] en/of elders in Nederland,
meermalen,
terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg of de maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] , die zich als patiënt of cliënt aan verdachte's hulp of zorg had toevertrouwd,
immers heeft hij als therapeut of hulpverlener in zijn relatie met haar ontuchtig
- haar vagina en/of borsten betast en/of gelikt en/of
- zijn penis in haar vagina , en/of mond gebracht en/of gehouden;
- zijn vinger in haar anus gebracht.”
2.2.2
Het hof heeft dit bewezenverklaarde gekwalificeerd als telkens:
“werkzaam in de gezondheidszorg of de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd.”
2.2.3
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“6. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 16 november 2014 (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in (...):
als de op 5 november 2014 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] :
(...)
In december 2011 heb ik voor de laatste keer één op één seksueel contact gehad met [verdachte] . Ik heb dan nog ik denk tussen de zes en tien keer seks met [betrokkene 1] erbij. Vanaf juni 2012 gebeurde dat buiten het terrein van [A] . De laatste keer was in de zomer van 2012 in de caravan van [betrokkene 1] , die staat op het terrein van het chalet [verdachte] en [betrokkene 2] in [plaats] .
21. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 juli 2015 (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in (...):
als de op 24 juli 2015 afgelegde verklaring van [slachtoffer 2] :
(...)
De begeleiding werd overgenomen door [verdachte] . Door hem werd aan mij voorgesteld om op [A] te komen wonen. Dat zal in 2001 zijn geweest dat ik op [A] ben gaan wonen. (...)
Het komt er in het kort op neer dat toen ik bij [verdachte] terechtkwam hij zich niet zo netjes gedragen heeft en hij mij seksueel benaderde en dat heeft hij 12 jaar gedaan. Als je het hebt over begeleiding, dan stopte hij het daar onder. Maar hij wilde gewoon seks met mij. En hij liet aan de andere teamleden blijken dat hij gesprekken met mij had maar dan gebeurde het dat hij met mij alleen was en dan we dan seks hadden. Dit gebeurde al een jaar kort nadat ik intern ben gaan wonen op [A] .
(...)
De seks tussen [verdachte] en mij heeft ongeveer 12 jaar geduurd.
(...)
Hij kwam bijna elke morgen naar mij toe en dat resulteerde tot zeker 3 keer in de week in seks.”
2.2.4
De bestreden uitspraak bevat ten aanzien van de strafoplegging onder meer de volgende beslissing:
“Het hof:
(...)
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de verdachte voor de duur van 2 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1973, en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1968.”
2.3.1
Artikel 38v leden 1 en 2, aanhef en onder b, Sr luidt:
“1. Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak:
1°.waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
2°.waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd.
2. De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:
(...)
b. zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen.”
2.3.2
In zijn arrest van 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:79 over artikel 38v Sr heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
“3.4.2 Artikel 38v Sr is ingevoerd bij de Wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod) (Stb. 2011, 546). Deze wet is in werking getreden op 1 april 2012.
3.5.
Art. 38v Sr voorziet in de mogelijkheid een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. De invoering van deze bepaling houdt derhalve een wijziging in van de toepasselijke regels van sanctierecht. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het bewezenverklaarde feit dat door het Hof als één misdrijf is gekwalificeerd mede vóór 1 april 2012 is begaan, heeft het Hof miskend dat de genoemde bepaling buiten toepassing dient te blijven.”
2.3.3
In aanmerking genomen dat het hof de bewezenverklaarde feiten 2 (met betrekking tot [slachtoffer 1] ) en 5 (met betrekking tot [slachtoffer 2] ) telkens heeft gekwalificeerd als meermalen gepleegd en uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat een aantal van de onder 2 en 5 bewezenverklaarde feiten is begaan op of na 1 april 2012 geeft de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
2.4
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat met betrekking tot de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen de duur van de gijzeling is bepaald op in totaal 365 dagen.
3.2
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de in het arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door respectievelijk 160 en 205 dagen gijzeling.
3.3
Op grond van artikel 36f lid 5 Sr bepaalt de rechter bij de oplegging van de maatregel de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast. De duur van de gijzeling beloopt – ook in gevallen van samenloop zoals bedoeld in artikel 57 en 58 Sr (vgl. artikel 60a Sr) – ten hoogste één jaar, waarbij in deze zaak geldt dat onder één jaar 360 dagen moet worden verstaan (vgl. HR 24 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:714).
3.4
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen en zelf de duur van de gijzeling verminderen in die zin dat is voldaan aan het wettelijk bepaalde maximum van één jaar.

4.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De beoordeling door de Hoge Raad van het eerste, het tweede, het derde en het zesde cassatiemiddel heeft als uitkomst dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de gijzeling die is verbonden aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen;
- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 Sv ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] gijzeling van 158 dagen kan worden toegepast en ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] gijzeling van 202 dagen kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 november 2022.